string in het programma, bijv. als
10 ST$
= "Dit is een string"
dan "wijst" de string descriptor
naar het adres in programmaregel
10, waar de D van Dit staat; de lengte van de string staat in het
eerste byte van de string descriptor
als 17.
Wordt een string AZ$ naar de string-ruimte
overgebracht
(bijv.
door de instructie AZ$ = "ge" + "weest"),
dan zal de stringlengte
als
7 genoteerd staan en de laatste twee bytes van de string descriptor
zullen een adres in de string-ruimte
bevatten. De strings worden in
volgorde van binnenkomst
in de string-ruimte
geplaatst met het
laatste karakter van de string op het hoogste adres. Is het hoogste
adres van de P2000 &H9FFF (16 K uitvoering),
dan staat
bovenstaande
string AZ$ als volgt in de string-ruimte:
&H9FF9
9
9FFA
e
9FFB
w
9FFC
e
9FFD
e
9FFE
s
9FFF
t
Wordt aan AZ$ een andere tekst toegekend,
dan blijft de oude
tekst in de string-ruimte
staan. Er wordt echter niet meer naar
verwezen. Raakt de string-ruimte
vol dan gaat de P2000 oude
strings overschrijven.
Hiertoe wordt de string-ruimte
gereorgani-
seerd. Alle nog in gebruik zijnde strings worden aangeschoven,
zodat de nog vrije ruimte aaneensluitend
in de string-ruimte
staat
Dit kan in het programma worden geactiveerd
met:
A = FRE("")
A geeft dan de, na "opruiming" overgebleven,
stringruimte.
Arrays
De opslag van arrays in de array-ruimte
doet sterk denken aan de
opslag van variabelen, behalve dat aan de array-elementen
enkele
gegevens over het array vooraf gaan. In het algemeen is de opmaak
van een array als volgt
1 e byte
soort array. waarbij weer voor een
integer array = 2
string array = 3
enkele-precisie
= 4
dubbele-precisie
= 8
56