Inhoudsopgave
Advertenties
INSTR(string
1, string2)
INSTR(getal,
string
1,string 2)
Functie. Geeft de positie in string1 waar string2, voor de
eerste maal, begint. Is de waarde van getal groter dan 1, dan
begint de zoekprocedure
op positie getal in string1; getal
moet binnen het bereik 0...255 liggen. Is getal groter dan het
aantal karakters van string 1, heeft string1
een lengte nul of
komt string~iet
voor in string1
dan is het resultaat van de
INSTA-functie
gelijk aan nul. Heeft string2 de lengte 0, dan is
het resultaat van INSTA gelijk aan getal, of als getal niet is
opgegeven
aan 1.
10 X$
= "ABCDCBA"
20 Y$
= "B"
30 PRINT INSTR(X$,Y$);
INSTR (4,X$,Y$)
RUN
2
6
Ok
INT (getal)
Functie. Levert de grootste integer, kleiner dan of gelijk aan
getal.
PRINT INT (99.89)
99
Ok
PRINT INT (-12.11)
-13
Ok
Vergelijk met de functies
FIX en CINT, die ook als resultaat
een integer waarde afleveren.
x =
-1.8
INT(X)
-2
FIX(X)
-1
CINT(X)
-2
-1.2
-2
-1
-1
1.2
1
1
1
1.8
1
1
2
109
Advertenties
Inhoudsopgave
