A Een beeldstijl vastleggen
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt beeldstijlen maken met andere parameterinstellingen voor
bijvoorbeeld scherpte en contrast. U kunt ook de parameters aanpassen van
een beeldstijl die met de meegeleverde software op de camera is vastgelegd.
70
Druk op de knop <A>.
1
Selecteer [Gebruiker].
2
Draai aan het instelwiel <6>
of <5> om [Gebruiker *] te
selecteren en druk vervolgens op
de knop <B>.
Druk op <0>.
3
Als [Beeldstijl] is geselecteerd,
drukt u op <0>.
Selecteer de basisbeeldstijl.
4
Draai aan het instelwiel <5> om de
basisbeeldstijl te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Als u de parameters wilt aanpassen van
een beeldstijl die met de meegeleverde
software op de camera is vastgelegd,
selecteert u hier de beeldstijl.
Selecteer een parameter.
5
Draai aan het instelwiel <5> om een
parameter te selecteren, bijvoorbeeld
[Scherpte] en druk vervolgens
op <0>.