C.Fn III -7
Gewoonlijk is deze aanpassing niet nodig. Gebruik deze functie
alleen indien nodig. Deze aanpassing kan tot gevolg hebben dat
er niet meer correct kan worden scherpgesteld.
Druk bij de instellingen 1 of 2 op de knop <B> om het scherm met geregistreerde instellingen
weer te geven. Druk op de knop <L> om alle geregistreerde aanpassingen te annuleren.
0: Uitschakelen
1: Afstellen alle zelfde waarde
De aanpassing geldt voor alle objectieven.
2: Afstellen per objectief
Voor elk objectief kan een afzonderlijke aanpassing
worden opgegeven. Er kunnen aanpassingen voor
maximaal 20 objectieven worden geregistreerd op de
camera. Wanneer een objectief op de camera wordt
bevestigd waarvan de scherpstellingsaanpassing is
geregistreerd op de camera, wordt het scherpstelpunt automatisch hieraan aangepast.
Als er al aanpassingen voor 20 objectieven zijn geregistreerd op de camera en
u nog een aanpassing voor een nieuw objectief wilt registreren, selecteert u
een objectief waarvan de aanpassing kan worden overschreven of verwijderd.
Als u een aanpassing uitvoert, een opname maakt en de scherpstelling
controleert voor verdere aanpassing, stelt u het beeldformaat in op
JPEG L en de JPEG-kwaliteit (compressie) op 8 of hoger.
Het is het beste om de aanpassing uit te voeren op de plaats van
opname. Dat komt de precisie van de aanpassing ten goede.
Als u bij instelling 2 gebruikmaakt van een extender, wordt de
aanpassing geregistreerd voor de combinatie van objectief en extender.
Tijdens Live view-opnamen in de modi Live en u Live kan het AF-punt niet worden afgesteld.
AF-fijnafstelling
U kunt het scherpstelpunt van de AF heel
nauwkeurig aanpassen. Dit punt kan in ± 20 stappen
worden aangepast (-:
De aanpassing die met één stap wordt bereikt, is
afhankelijk van het maximale diafragma van het objectief.
Maak de aanpassing, maak de opname en controleer
de scherpstelling. Herhaal de procedure om het
scherpstelpunt van de AF verder aan te passen.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
vooruit / +:
achteruit).
221