10. Schakel de compressor uit om de banden-
spanning van de manometer af te lezen.
De bandenspanning dient minimaal
1,8 bar (22 psi) en maximaal 3,5 bar
(51 psi) te bedragen. Laat bij een te hoge
bandenspanning lucht uit de band ont-
snappen.
WAARSCHUWING
Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar
(22 psi), is het gat in de band te groot.
Beëindig in dat geval de rit. Roep pechhulp
onderweg in om de auto naar een banden-
werkplaats te slepen. Geadviseerd wordt
een erkende Volvo-bandenwerkplaats.
11. Schakel de compressor uit en koppel de
voedingskabel los.
12. Schroef de luchtslang los van het band-
ventiel en plaats de ventieldop terug op de
band.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
•
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Meta-
•
len ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
13. Plaats de beschermdop op de luchtslang
om te voorkomen dat restanten afdicht-
middel weglekken. Leg de uitrusting in de
bagageruimte.
WIELEN EN BANDEN
14. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie
minstens 3 km (2 miles) af bij een snel-
heid van maximaal 80 km/h (50 mph),
zodat het afdichtmiddel de band kan
afdichten en verricht daarna een tweede
controle.
WAARSCHUWING
Tijdens de eerste slagen die de band rond-
draait spuit er afdichtvloeistof uit het gat.
Houd bij het wegrijden omstanders uit de
buurt van de auto om te voorkomen dat ze
afdichtmiddel op zich krijgen. De afstand
moet minimaal 2 meter bedragen (7 voet).
15. Controle achteraf
Sluit de luchtslang aan op het bandventiel
en schroef de ventielaansluiting tot aan de
aanslag vast over de draadwindingen van
het bandventiel. De compressor moet zijn
uitgeschakeld.
}}
613