Maatregel bij een waarschuwing
voor een lage bandenspanning
Wanneer de bandenspanningscontrole
waarschuwt voor een te lage bandenspan-
ning, is actie vereist.
Controleer de bandenspanning en
corrigeer deze zo nodig, wanneer het
controlesymbool voor het systeem
gaat branden en de melding
Bandenspanning laag
verschijnt.
1.
Zet de auto uit.
2. Controleer de bandenspanning van alle
vier de wielen met een manometer.
3. Pomp de banden op tot de juiste span-
ning, zie de sticker aan de binnenkant van
de portierstijl aan bestuurderszijde voor de
aanbevolen spanning voor originele ban-
den.
4. Sla de nieuwe bandenspanning altijd via
het middendisplay op in het systeem
nadat de bandenspanning is aangepast.
Let erop dat het symbool niet verdwijnt
voordat de geringe bandenspanning is
verholpen en het opslaan van de nieuwe
bandenspanning is gestart.
6
Indirect Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS)
N.B.
Controleer de bandenspanning bij koude
6
banden om de verkeerde bandenspanning
tegen te gaan. Koude banden hebben
dezelfde temperatuur als de omgeving (na
ca. 3 uur stilstand). Al na enkele kilometers
rijden worden de banden warm en loopt de
spanning op.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
•
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Meta-
•
len ventieldopjes kunnen roesten en
zijn moeilijk los te draaien.
WAARSCHUWING
Een verkeerde bandenspanning kan tot
•
bandenpech leiden, waarbij u de con-
trole over de auto kunt verliezen.
Het systeem kan plotselinge banden-
•
schade onmogelijk voorzien.
WIELEN EN BANDEN
Gerelateerde informatie
Aanbevolen bandenspanning (p. 594)
•
Bandenspanning aanpassen (p. 593)
•
De nieuwe bandenspanning opslaan in het
•
controlesysteem* (p. 597)
Bandenspanningsstatus op het midden-
•
display* bekijken (p. 598)
Bandenspanningscontrolesysteem*
•
(p. 595)
Band oppompen met compressor uit
•
reparatieset voor banden (p. 614)
599
* Optie/accessoire.