2.6
Veiligheidsvoorschriften voor onderhoudswerkzaamheden
BA 1001/1501/2001 De - Editie HA 1001/1501/2001 NL * 12001b210.fm
• Doe niets waardoor de veiligheid kan worden beïnvloed!
• Voer de in de gebruiksaanwijzing voorgeschreven instel-, onderhouds- en inspectie-
werkzaamheden op de gestelde termijnen uit, met inbegrip van de vervangingster-
mijnen voor onderdelen/werktuigdelen!
Deze werkzaamheden mag alleen vakpersoneel uitvoeren.
• Het voertuig mag niet door onbevoegde personen worden onderhouden of gereinigd.
Ook mogen zij geen proefritten met het voertuig maken
• Stel het bedienend personeel/de bestuurder op de hoogte van speciale werkzaam-
heden of onderhoudswerkzaamheden, alvorens hiermee te beginnen! Stel een hoofd-
verantwoordelijke aan!
• Bij alle werkzaamheden die het gebruik, het aanpassen of het instellen van het voertuig
en de veiligheidsinrichtingen betreffen alsook bij inspecties, onderhouds- en reparatie-
werkzaamheden moeten de in- en uitschakelprocedures conform de gebruiksaan-
wijzing worden uitgevoerd en moeten de instructies voor onderhoudswerkzaamheden
worden opgevolgd
• Zet de ruimte waarin instandhoudingswerkzaamheden worden uitgevoerd, indien nodig
af!
• Vóór het uitvoeren van onderhouds-, service- en reparatiewerkzaamheden, brengt u
een waarschuwingsbord zoals bijvoorbeeld "Machine wordt gerepareerd, niet starten"
aan het contactslot of aan de bedieningselementen aan.
Trek de contactsleutel uit het contact!
• Voer onderhouds- en reparatiewerkzaamheden alleen uit, wanneer
• voertuig op effen en stevige ondergrond stilgezet is,
• schakelhendel voor de rijrichting in neutrale stand staat,
• parkeerrem is bediend,
• omlaag gebracht resp. in gekiepte toestand door de onderhoudssteun beveiligd is,
• motor staat,
• de contactsleutel uit het contact is getrokken en
• voertuig tegen wegrollen is beveiligd.
• Wanneer onderhouds- of reparatiewerkzaamheden absoluut moeten worden uitge-
voerd terwijl de motor draait:
• Volg de speciale veiligheidsvoorschriften in de betreffende werkinstructies op.
• Houd voldoende afstand tot alle roterende en bewegende onderdelen zoals ventila-
torbladen, V-snaaraandrijvingen, aftakassen, aanjagers etc.
• Voordat u aan het voertuig monteert, garanderen, dat alle beweegbare onderdelen niet
wegrollen of zich bewegen kunnen.
• Afzonderlijke onderdelen en grotere componenten dienen als ze worden vervangen,
zorgvuldig aan hefinrichtingen te worden bevestigd en te worden vastgezet, zodat ze
geen gevaar kunnen vormen.
Gebruik alleen geschikte hefinrichtingen en montage-inrichtingen die zich in een
technisch perfecte staat bevinden en over voldoende draagcapaciteit beschikken!
Ga niet onder opgetilde lasten staan en werk hier ook niet onder!
Veiligheidsvoorschriften
2-9