Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Wacker Neuson 1001 Handleiding pagina 133

Inhoudsopgave

Advertenties

Veiligheidsaanwijzingen voor de werking met grondverzetma-
7.6.7
7.6.7.1
7.6.7.2
7.6.7.3
7.6.7.4
7.6.8
7.6.8.1
7.6.8.2
7.6.8.3
7.6.8.4
7-6
Werkzaamheden in het gebied van de aardleidingen
Voor de uitvoering van graafwerkzaamheden met grondverzetmachines moet wor-
den vastgesteld, of in het geplande werkgebied aardleidingen aanwezig zijn, waar-
door de personen gevaar kunnen lopen.
Zijn aardleidingen aanwezig, dan moeten in overleg met de eigenaar of de exploi-
tant van de leiding hun positie en het verloop worden vastgesteld alsmede de ver-
eiste beveiligingsmaatregelen worden vastgelegd en uitgevoerd.
Het verloop van leidingen in het bouwplaatsgebied moet voor begin van de grond-
werkzaamheden onder supervisie eenduidig worden gemarkeerd. Kan de plaats
van de leidingen niet worden vastgesteld, moeten zoekgreppels, evt. ook met de
hand worden aangelegd ermittelt werden.
Bij onverwacht aantreffen of beschadigen van aardleidingen of hun beschermafdek-
kingen moet de machinebestuurder de werkzaamheden direct staken en de opzich-
ter informeren.
Werkzaamheden in de buurt van bovengrondse elektrische leidingen
Bij het werk met grondverzetmachines in de buurt van bovengrondse elektrische
leidingen en rijleidingen moet tussen dezen en de grondverzetmachine en hun werk
inrichtingen in van de nominale spanning van de bovengrondse leiding afhankelijke
veiligheidsafstand worden aangehouden
, om een stroomovergang te vermijden. Dit geldt ook voor de afstand tussen deze
leidingen en aanbouwtoestellen alsmede aangeslagen lasten.
In Duitsland gelden volgende veiligheidsafstanden:
Nominale spanning
tot 1000 V
boven 1
kV tot 110 kV
boven 110
kV tot 220 kV
boven 220 kV tot 380 kV
of bij onbekende nominale spanning
Daarbij moet ook met alle werkbewegingen van grondverzetmachines, bijv. de
hijsarmposities, het schommelen van kabels en de afmetingen van aangeslagen
lasten rekening worden gehouden. Ook oneffenheden van de grond, waardoor de
grondverzetmachine schuin wordt gezet en daarmee dichter bij de bovengrondse
leidingen komt moeten in acht worden genomen.
Bij wind kunnen zowel bovengrondse leidingen als ook werkinrichtingen uitzwaaien en
daardoor de afsatnd verminderen.
Kan een voldoende afstand van elektrische bovengrondse leidingen niet worden
aangehouden, moet de ondernemer in overleg met de eigenaar of de exploitant van
de leidingen andere veiligheidsmaatregelen tegen stroomovergang te nemen. Dat
kan bijv. door
• uitschakelen van de stroom,
• verleggen van de bovengrondse leiding,
• bekabeling of
• begrenzing van het werkgebied van grondverzetmachines worden bereikt.
Veiligheidsafstand
1,0 m
3,0 m
4,0 m
5,0 m
HA 1001/1501/2001 NL - Editie 3.0 * * 12001b710.fm

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

15012001

Inhoudsopgave