Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Gevarenzone; Stabiliteit - Wacker Neuson 1001 Handleiding

Inhoudsopgave

Advertenties

7.4

Gevarenzone

7.4.1
7.4.2
7.4.3
7.4.4
7.4.5
7.4.6
7.4.7
7.4.8
7.5

Stabiliteit

7.5.1
7.5.2
7.5.3
7.5.4
7.5.5
HA 1001/1501/2001 NL - Editie 3.0 * 12001b710.fm
Veiligheidsaanwijzingen voor de werking met grondverzetmachines
In de gevarenzone van grondverzetmachines mogen zich geen personen ophou-
den.
Gevarenzone is de omgeving van de grondverzetmachine, waarin personen door arbeids-
bepaalde bewgingen van de grondverzetmachine, van hun werkinrichtingen en hun aan-
bouwtoestellen of door uitslingerend laadgoed, door naar beneden vallend laadgoed of
door naar beneden vallende werkinrichtingen kunnen worden bereikt.
De machinemachinebestuurder mag met de grondverzetmachine alleen dan wer-
ken, wanneer zich niemand in de gevarenzone bevindt.
De machinebestuurder moet bij gevaar voor personen waarshcuwingstekens
geven.
De machinebestuurder moet het werk met de grondverzetmachine staken, wanneer
personen ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten.
Het knikgebied van knikgestuurde grondverzetmachines mag niet bij een draaiende
motor worden betreden.
Bij vaste bouwonderdelen, bijv. bouwwerken, afgraafwanden, steigers, andere
machines, moet ter voorkoming van klemgevaar voldoende veiligheidsafstand
(min. 500 mm) worden aangehouden.
Kan de veiligheidsafstand niet worden aangehouden, dan moet het gebied
tussen vaste componenten en het werkgebied van de grondverzetmachine worden
afgezet.
Is het zicht van de machienvoorman op zijn rij- en werkzone beperkt door gebruiks-
afhankelijke invloeden, moet hij worden geïnstrueerd of het rij- en werkbereik moet
door een vaste afsperring worden beveiligd
.
Grondverzetmachines moeten zo worden ingezet, verplaatst en bediend worden,
dat steeds hun standveiligheid resp. veiligheid tegen omvallen wordt gegarandeerd
(zie ook punt 7.3).
De machinebestuurder moet de rijsnelheid op de plaatselijke omstandigheden aan-
passen en bij rijden op geheld of onvlak terrein de werkinrichting zo dicht mogelijk
over de grond leiden.
Bij grondverzetmachines, die met aanvullende stutinrichtingen voor de verhoging
van de standveilgheid zijn uitgerust, moeten de daarvoor bedoelde paragrafen van
de handleiding van de fabrikant worden aangehouden.
Van broek-, groeve-, heuvels- en taludranden moeten grondverzetmachines zo ver
verwijderd blijven, dat er geen gevaar voor neervallen bestaat.
In de buurt van bouwputten, schachten, graven, groeven/ en taludranden moeten
grondverzetmachines tegen wegrollen of afglijden worden beveiligd.
7-3

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

15012001

Inhoudsopgave