Inhoudsopgave
Advertenties
BA 1001/1501/2001 De - Editie HA 1001/1501/2001 NL * 12001b210.fm
• Werkwijzen die de stabiliteit van het voertuig negatief beïnvloeden zijn verboden!
• Op de helling de rijsnelheid steeds aanpassen aan de omstandigheden! Nooit op, maar
altijd vóór de helling naar de lagere versnelling schakelen!
• Bij het verlaten van de bestuurdersstoel altijd het voertuig beveiligen tegen onopzet-
telijk wegrollen en onbevoegd gebruik!
• Controleer alvorens met het werk te beginnen of
• alle veiligheidsinrichtingen correct zijn aangebracht en goed werken.
• alle tredes zijn schoongemaakt.
• Vóór het starten of vóór het begin van het werk moet u:
• Op voldoende zicht letten!
• Zitpositie juist instellen, bestuurdersstoel nooit tijdens het rijden of het werken
verplaatsen!
• Bij omhoog geklapte beschermbeugel steeds veiligheidsgordel omdoen!
• Directe omgeving controleren (kinderen!)!
• De bestuurder is op het werkterrein aansprakelijk voor letsel of schade die aan
derden wordt toegebracht!
• Wees voorzichtig bij het gebruik van brandstof. Er bestaat verhoogd brandgevaar!
• Zorg ervoor dat de brandstof niet in aanraking komt met hete onderdelen!
Vul nooit brandstof bij in de buurt van open vuur of ontvlambare vonken. Schakel het
voertuig voor het tanken uit en rook niet!
• Klim nooit op een rijdend voertuig en spring er niet af!
• Wanneer het lichtniveau niet voldoende is om bepaalde werkzaamheden veilig uit te
voeren, dient het werkterrein te worden voorzien van extra verlichting
• Aangebouwde werkschijnwerpers mogen tijdens het rijden op de openbare weg niet
ingeschakeld zijn. Tijdens het werk alleen de schijnwerpers gebruiken, wanneer ervan
kan worden uitgegaan dat verkeer op de openbare weg niet kan worden verblind
• Pas de rijsnelheid op uw kunnen en de omgevingsomstandigheden aan.
• De rijsnelheid moet altijd worden aangepast aan de straat- en bodemomstandigheden
als ook aan de zichtomstandigheden. Bij onoverzichtelijke straten of hindernissen laten
instrueren.
De rijsnelheid moet altijd zo laag worden gehouden, dat de dumper tegen omkiepen is
beveiligd. Dit geldt vooral op oneffen terrein, aan de rand van greppels, in bochten
resp. bij noodstops. Gebruik op het terrein alleen het langzame bereik (lichtweergave
schildpad op het instrumentenpaneel).
• Bijzondere voorzichtigheid is geboden bij werkzaamheden met stijgingen en dalingen.
De dumper mag op vaste bodem tot 25% helling in alle omstandigheden worden
bestuurd. Als er rekening moet worden gehouden met een eenzijdig wegzakken van de
wielen, de toelaatbare helling overeenkomstig kleiner selecteren. Hellingen boven 25%
mogen in beladen toestand alleen met een stortbak worden bestuurd, die tegen de
berg op gericht is, dat betekent de rit bergaf in de achteruit versnelling. Bij de rit bergaf
met lege boven 25% helling moet de op het dal gericht zijn.
• Garandeer voor de start van de dumper, dat de motorkap gesloten en vergrendeld is.
• Bij de rit bergaf met volle langzaam rijden en het toerental door langzaam ontlasten
van het gaspedaal verkleinen. Bij het stationaire toerental van de dieselmotor wordt de
dumper hydraulisch afgeremd. Het zwaartepunt van de nuttige belasting gaat door de
daling naar voren. In geval van twijfel achteruit bergaf rijden.
• Bij het parkeren moet de handrem worden bediend. Parkeer de dumper indien mogelijk
niet op plaatsen met niveauverschil. Mocht dit nodig zijn, dan moet een wielblok of iets
dergelijks eronder worden geplaatst. Bij het verlaten van de dumper moet de omlaag
gebracht zijn. Tijdens de rit mag er alleen in geval van nood aan de handrem worden
getrokken.
Veiligheidsvoorschriften
2-7
Advertenties
Inhoudsopgave
