4.2.3 Ontladen van de batterij
Z
Voor het bereiken van een optimale levensduur tijdens het gebruik ontladingen van
meer dan 80% van de nominale capaciteit vermijden (diepontlading). Dat komt
overeen met een minimale elektrolytdichtheid van 1,13 kg/l aan het einde van de
ontlading.
Lege of gedeeltelijk geladen batterijen meteen opladen en niet laten staan.
4.2.4 Batterij opladen
WAARSCHUWING!
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden
Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De
gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet
worden ontstoken.
Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern
transportmiddel aan- of loskoppelen.
Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie
van de batterij.
Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare
beschadigingen.
Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel
wordt opgeladen.
Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om
voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern
transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen.
Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur
worden gebruikt.
In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen
zich op een afstand van minimaal 2000 mm geen ontvlambare stoffen of
vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden.
Er moeten blusmiddelen worden klaargezet.
Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen.
De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten
beslist worden nageleefd.
OPMERKING
Batterij mag uitsluitend met gelijkstroom worden geladen. Alle laadmethoden volgens
DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan.
13