160
Verzorging van de auto
Voor de duur van de storing wordt
deze reeks bij elke keer opnieuw
starten doorlopen.
Als de storingslamp brandt, is het sys‐
teem wellicht niet naar behoren in
staat om een te lage bandenspanning
te detecteren of te signaleren. Er kun‐
nen diverse redenen zijn voor storin‐
gen in het bandenspanningscontrole‐
systeem, zoals het monteren van ver‐
vangende of andere banden of wielen
op de auto waardoor het banden‐
spanningscontrolesysteem niet goed
werkt. Controleer na het vervangen
van een of meer banden of wielen op
uw auto altijd het verklikkerlichtje van
het bandenspanningscontrolesys‐
teem, opdat het bandenspannings‐
controlesysteem ook met de vervan‐
gende of andere banden en wielen
goed werkt.
Werking bandenspanningscon‐
trolesysteem
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning licht A op.
Stop bij de eerstvolgende gelegen‐
heid als A oplicht en breng de banden
conform de specificaties in de hand‐
leiding op spanning.
Bandenspanningswaarden 3 186.
Op het Driver Information Centre
(DIC) verschijnt een melding dat u de
spanning van een specifieke band
moet controleren. A en de waarschu‐
wingsmelding op het DIC verschijnen
bij elke rijcyclus totdat de banden op
de juiste spanning zijn gebracht. U
kunt de bandenspanningswaarden
op het DIC bekijken.
Controlelamp A 3 71.
DIC 3 72.
Bij het starten van de auto bij lage
temperaturen kan A eerst oplichten
en later onderweg doven. Dit kan een
eerste aanwijzing zijn dat de banden‐
spanning laag is en dat de band weer
op spanning moet worden gebracht.
Bandenspanning 3 186.
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem kan waarschuwen voor een te
lage bandenspanning maar komt niet
in de plaats van regulier onderhoud
aan de banden.
Gebruik van in de handel verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik door de fabri‐
kant goedgekeurde reparatiesets.
Adaptieve drempelwaarde
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem herkent automatisch of de auto
de juiste bandenspanning heeft voor
max. 3 personen of een maximale be‐
lading.
Schakel de ontsteking uit wanneer de
bandenspanning verlaagd moet wor‐
den.
Sensoren koppelen, handmatig
Elk bandenspanningscontrolesys‐
teem heeft een unieke identificatie‐
code. Na het omwisselen van de ban‐
den of het vervangen van een of
meerdere sensoren moet de identifi‐
catiecode aan een nieuwe positie van
de band/het wiel worden gekoppeld.