122
Rijden en bediening
De ultrasoonparkeerhulp meet de af‐
stand tussen uw auto en eventuele
obstakels, wat het parkeren verge‐
makkelijkt, en geeft geluidssignalen.
De bestuurder is en blijft echter ver‐
antwoordelijk bij het parkeren.
De Ultrasoonparkeerhulp werkt bij
snelheden van minder dan 8 km/u. De
sensoren op de voor- en achterbum‐
per detecteren objecten tot 1,2 m vóór
de auto, 1,5 m achter de auto en ten
minste 25 cm van de grond.
Werking van het systeem
Bij het inschakelen van R worden de
sensors vóór en achter automatisch
ingeschakeld. Na het uitschakelen
van R worden de sensoren achter uit‐
geschakeld en blijven de sensoren
voor werken totdat de auto sneller
dan 8 km/u rijdt. Om de parkeerhulp
voor weer te laten werken zonder R in
te schakelen drukt u op de parkeer‐
hulptoets in de dakconsole.
Hoge pieptonen uit de luidsprekers
voor duiden op objecten die bij de
voorbumper worden gedetecteerd.
Lage pieptonen uit de luidsprekers
achter duiden op objecten die bij de
achterbumper worden gedetecteerd.
De pieptonen volgen elkaar sneller op
naarmate de afstand tot het obstakel
afneemt. Bij een afstand van minder
dan 30 cm verandert het piepen ge‐
durende vijf seconden in een onon‐
derbroken toon.
Objectdetectie voor en achter
In het algemeen, als er bij het achter‐
uitrijden tegelijkertijd objecten bij een
voor- en achterbumper worden gede‐
tecteerd, klinken de pieptonen alleen
om aan te geven dat de objecten dich‐
ter bij de achterbumper zijn.
Echter, als een object tijdens het ach‐
teruitrijden binnen 0,3 m van de voor‐
bumper komt en er zich tegelijkertijd
een ander object meer dan 0,3 m van
de achterbumper bevindt, klinken de
pieptonen alleen om aan te geven dat
de objecten dichter bij de voorbumper
zijn.
Activeren en deactiveren
Druk op r op de dakconsole om het
systeem te activeren. De LED licht
op.