VERLiChTiNg
(vervolg)
4 5
1
g
Mistlichten voor
Lichten aan, draai de centrale
ring 4 van de knop tot het symbool tegen-
over het merkteken 5 staat, laat dan los, een
controlelampje licht dan op het instrumen-
tenpaneel op.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u het mistachterlicht uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
f
Mistachterlicht
Lichten aan, draai de centrale
ring 4 van de knop tot het symbool tegen-
over het merkteken 5 staat, laat dan los, een
controlelampje licht dan op het instrumen-
tenpaneel op.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u het mistachterlicht uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
Uitschakelen
Draai opnieuw de centrale ring 4 om het
merkteken 5 tegenover het mistlicht dat u
wilt uitschakelen, te brengen
Bij het uitschakelen van de verlichting, gaan
ook de mistlichten voor en achter uit.
Bijzonderheid
gebruik van de mistlichten voor en/of
achter als de automatische werking
van de dimlichten is geactiveerd.
inschakelen van de mistlichten
De dimlichtstand moet geselecteerd
worden voordat de centrale ring 4 in
de mistlichtstand wordt gedraaid.
Uitschakelen van de mistlichten
Draai de centrale ring 4 tegenover het
merkteken van het mistlicht dat u wilt uit-
schakelen, en het uiteinde van de knop 1
van de stand dimlichten op de stand 0
om de automatische werking van de
dimlichten weer in te schakelen.
1.67