SNELHEIDSREGELAAR/-BEGRENZER: begrenzerfunctie
1
Inschakelen
Druk op de schakelaar 1, aan de kant
Ð
.
Het controlelampje licht op het instrumen-
tenpaneel op en het infoscherm schakelt
over op de functie "snelheidsbegrenzer".
Instellen van de
maximumsnelheid
Rijdend met een constante snelheid (vanaf
ongeveer 30 km/u) drukt u op de schake-
laar 2: de snelheid wordt opgeslagen.
2.30
Het rijden
Als een ingestelde snelheid in het geheugen
staat, grijpt het systeem niet in. Zolang deze
snelheid niet bereikt wordt het rijden is het-
zelfde als met een auto zonder snelheids-
begrenzer.
Vanaf dat moment gaat de auto niet sneller
rijden, ook niet als u het gaspedaal verder
indrukt, behalve in noodgevallen (raadpleeg
de paragraaf "Overschrijding van de maxi-
mumsnelheid").
Het is inherent aan het systeem dat er
een verschil kan zijn tussen de snelheid
die in het geheugen is opgeslagen en
de snelheid die het instrumentenpaneel
aangeeft.
(vervolg)
2
5
Verandering van de ingestelde
maximumsnelheid
U kunt de ingestelde maximumsnelheid ver-
anderen door (het achter elkaar indrukken of
het lang ingedrukt houden) van:
– de toets 2 om de snelheid te verhogen,
– de toets 5 om de snelheid te verlagen.