116
Verlichting
Activeer tijdelijk knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
te houden. De richtingaanwijzers
gaan knipperen totdat u de hendel
loslaat.
Voor het activeren van drie knipper‐
signalen, tikt u kort tegen de hendel
zonder voorbij het weerstandspunt te
gaan.
Mistlampen voor
Binnenste schakelaar op stand >
zetten en loslaten.
Mistlampen werken bij draaiende
motor en ingeschakelde koplampen.
Mistachterlicht
Binnenste schakelaar op stand ø
zetten en loslaten.
Mistachterlicht werkt bij lopende
motor en ingeschakelde koplampen.
Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampafdekkin‐
gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐
len.