Aansluitingen
Aandrijfstang uitgaand door veerkracht FA
(AIR TO OPEN)
Veilige positie 'Ventiel dicht' (bij doorgangs-
en hoekventielen):
vereiste aanvoerluchtdruk = eindwaarde no-
minaal signaalbereik + 0,2 bar, ten minste
1,4 bar.
Aandrijfstang ingaand door veerkracht FE
(AIR TO CLOSE)
Veilige positie 'Ventiel open' (bij doorgangs-
en hoekventielen):
De vereiste aanvoerluchtdruk bij een nauw
afsluitend ventiel wordt bij benadering aan
de hand van de maximale regeldruk pst
bepaald:
d² · π · ∆p
F +
pst
=
max
4 · A
d = klepzittingdiameter [cm]
Δp = verschildruk aan het ventiel [bar]
A = aandrijvingsoppervlak [cm²]
F = eindwaarde nominaal signaalbereik van de aandrij-
ving [bar]
Indien er geen gegevens zijn, wordt als
volgt te werk gegaan:
vereiste aanvoerluchtdruk = eindwaarde no-
minaal signaalbereik + 1 bar
5.1.3
Regeldruk (output)
De regeldruk aan de uitgang (output 38) van de
positioner kan via code 16 begrensd worden tot
een druk van 1,4 bar, 2,4 bar of 3,7 bar.
In de fabrieksinstelling is de begrenzing niet
geactiveerd [No].
56
5.2 Elektrische aansluitingen
!
Levensgevaar door vorming van een explo-
siegevaarlijke atmosfeer!
Voor de montage en installatie in een explo-
siegevaarlijke omgeving geldt EN 60079-
14: 2008; VDE 0165 deel 1 Explosieve at-
mosfeer – ontwerp, selectie en inrichting
van elektrische installaties.
!
Opheffing van de explosiebescherming door
fouten bij de elektrische aansluiting!
max
Klembezetting naleven!
Gelakte schroeven in of aan de behuizing
niet losdraaien!
[bar]
Maximumwaarden van de EG-typegoedkeu-
ring (U
of L
0
trinsiek veilige elektrische bedrijfsmiddelen
niet overschrijden!
Selectie van kabels en leidingen
Voor de installatie van de intrinsiek veilige
stroomcircuits moet paragraaf 12 van
EN 60079-14: 2008; VDE 0165 deel 1 in
acht genomen worden.
Voor het plaatsen van meerdere aders be-
vattende kabels en leidingen met meer dan
een intrinsiek veilig stroomcircuit geldt para-
graaf 12.2.2.7.
In het bijzonder moet de de radiale dikte van
de isolatie van een leider voor algemeen
gangbare isolatiestoffen, bv. polyethyleen, een
minimale dikte van 0,2 mm hebben. De dia-
meter van een individuele draad in een
leiding met fijne draden mag niet kleiner dan
0,1 mm zijn. De uiteinden van de leiding
GEVAAR
WAARSCHUWING
of U
, l
of I
, P
i
0
i
0
i
) voor het aaneenschakelen van de in-
of P
: C
of C
en L
0
i
0
i
EB 8384-2 NL