Montage aan NAMUR-rib (zie Beeld 8)
− Vereiste montageonderdelen en accessoi-
res: zie tabel 4, bladzijde 52
− Klepslagtabel op bladzijde 21 in acht
nemen!
1. Ventiel bouwtype 240, aandrijvings-
grootte tot 1400-60 cm²: de beide bou-
ten (14) op grond van de uitvoering aan
de hoek van de koppeling of rechtstreeks
aan de koppeling vastschroeven, de
meenemerplaat (3) erop zetten en met de
schroeven (14.1) aanspannen.
Ventiel type 3251, aandrijvingsgrootte
350 cm² tot 2800 cm²: de langere mee-
nemerplaat (3.1) op grond van de uit-
voering aan de hoek van de koppeling
of rechtstreeks aan de koppeling van de
aandrijving vastschroeven.
Ventiel type 3254, aandrijvingsgrootte
1400-120 cm² tot 2800 cm²: de beide
bouten (14) aan de hoek (16) vast-
schroeven. Hoek (16) aan de koppeling
vastschroeven, de meenemerplaat (3) er-
op zetten en met de schroeven (14.1)
aanspannen.
De positioner wordt, zoals in Beeld 8
weergegeven, aan de NAMUR-rib ge-
monteerd.
2. Bij montage aan de NAMUR-rib het
NAMUR-verbindingsblok (10) met
schroef en tandveerring (11) rechtstreeks
in de aanwezige jukboring bevestigen.
De markering aan het NAMUR-verbin-
dingsblok aan de met 1 gemarkeerde
zijde oriënteren op 50% van de klepslag.
Bij stangventielen met de hoekplaat (15)
die om de stang gelegd wordt: de vier
EB 8384-2 NL
Aanbouw aan regelventiel – montagedelen en accessoires
3. Adapterhoek (6) op de positioner plaat-
4. De vereiste hefboom (1) M, L of XL alsme-
Indien in plaats van de standaard gemon-
teerde hefboom M met sensorstift op positie
35 een andere stiftpositie of de hefboom L of
XL vereist is, moet als volgt te werk worden
gegaan:
− De sensorstift (2) in de hefboomboring
− Hefboom (1) op de as van de positioner
− Hefboom eenmaal van aanslag naar
stiftschroeven in het NAMUR-verbin-
dingsblok (10) schroeven. Het
NAMUR-verbindingsblok tegen de stang
plaatsen en van de tegenoverliggende
zijde de hoekplaat (15) erop zetten. De
hoekplaat met de moeren en tandveerrin-
gen aan de stiftschroeven bevestigen. De
markering aan het NAMUR-verbindings-
blok aan de met 1 gemarkeerde zijde
oriënteren op 50 % van de klepslag.
sen en met de schroeven (6.1) monteren;
erop letten dat de afdichtingsringen hoed
vastzitten. Bij positioners die met veerka-
merbeluchting gebruikt worden, moet
vóór montage de stop (5) verwijderd
worden. Bij positioners die zonder veer-
kamerbeluchting gebruikt worden, de
afsluitstop (4) vervangen door een ont-
luchtingsstop.
de de stiftpositie op grond van de aan-
drijvingsgrootte en de klepslag in de klep-
slagtabel op bladzijde 21 selecteren.
(stiftpositie overeenkomstig klepslagtabel)
vastschroeven. Hierbij alleen de langere
sensorstift (2) uit de montageset gebruiken.
steken en met schotelveer (1.2) en moer
(1.1) vastschroeven.
aanslag bewegen.
31