RUIMEN (cyclus 201)
1 De TNC positioneert het gereedschap in de spilas in ijlgang
FMAX naar de ingegeven veiligheidsafstand boven het
werkstukoppervlak.
2 Het gereedschap ruimt met de ingegeven aanzet F tot de
geprogrammeerde diepte.
3 Op de bodem van de boring staat het gereedschap stil, indien
ingegeven.
4 Aansluitend verplaatst de TNC het gereedschap met aanzet F
terug naar de veiligheidsafstand en van daaruit - indien ingegeven
- met FMAX naar de 2e veiligheidsafstand
Let voor het programmeren op het volgende
Positioneerregel op het startpunt (midden van de boring)
van het bewerkingsvlak met radiuscorrectie R0
programmeren.
Het voorteken van de parameter diepte legt de
werkrichting vast.
Veiligheidsafstand Q200 (incrementeel): afstand
tussen gereedschapspunt en werkstukoppervlak.
Diepte Q201 (incrementeel): afstand tussen
werkstukoppervlak en bodem van de boring.
Aanzet diepteversplaatsing Q206:
verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het
ruimen in mm/min
Stilstandstijd beneden Q211: tijd in seconden, die
het gereedschap op de bodem van de boring
stilstaat.
Aanzet terugtrekken Q208: verplaatsingssnelheid
van het gereedschap bij het terugtrekken uit de
boring in mm/min. Wanneer Q208 = 0 wordt
ingegeven, dan geldt aanzet ruimen
Coörd. werkstukoppervlak Q203 (absoluut):
coördinaat werkstukoppervlak.
2e veiligheidsafstand Q204 (incrementeel):
coördinaat spilas waarin botsing tussen het
gereedschap en het werkstuk (spaninrichting)
uitgesloten is
HEIDENHAIN TNC 310
Z
Q206
Q203
Q208
Q211
Q204
Q200
Q201
X
99