8.1 Algemene informatie over de cycli
Bewerkingen die steeds terugkomen en meerdere
bewerkingsstappen omvatten, worden in de TNC als cycli
opgeslagen. Ook coördinatenomrekeningen en enkele speciale
functies staan als cycli ter beschikking. De tabel rechts toont de
verschillende cyclusgroepen.
Voor bewerkingscycli vanaf nummer 200 worden Q-parameters als
overgaveparameters gebruikt. Voor parameters met dezelfde
functie die de TNC in verschillende cycli nodig heeft, wordt steeds
hetzelfde nummer gehanteerd: zo wordt b.v. met Q200 altijd de
veiligheidsafstand, met Q202 altijd de diepte-instelling, enz.
aangeduid.
Cyclus definiëren
De softkey-balk toont de verschillende
cyclusgroepen
Cyclusgroep kiezen, b.v. boorcycli.
Cyclus kiezen, b.v. BOREN. De TNC opent een
dialoog en vraagt om ingave van alle waarden;
tegelijkertijd verschijnt op de rechter
beelschermzijde een hulpbeeld, waarin de in te
geven parameter oplicht. Kies hiervoor de
beeldschermindeling PROGRAMMA +
HULPBEELD
Geef alle door de TNC gevraagde parameters
in en sluit elke ingave met de ENT-toets af.
De TNC beëindigt de dialoog, nadat alle gegevens
zijn ingegeven.
NC-voorbeeldregels
Y L DEF 1.0
DIEPBOREN
Y L DEF 1.1
AFST2
Y L DEF 1.2
DIEPTE30
Y L DEF 1.3
AANZET5
Y L DEF 1.4
ST.TIJD1
Y L DEF 1.5
F 150
94
Cyclusgroepen
Cycli voor het diepboren, nabewerken,
uitdraaien, schroefdraad tappen
Cycli voor het frezen van kamers,
tappen en sleuven
Cycli voor coördinatenomrekening,
waarmee willekeurige contouren
verschoven, gedraaid, gespiegeld,
vergroot en verkleind worden
Cycli voor de vervaardiging van punten-
patronen, b.v. gatencirkel of gatenvlak
Cycli voor het affrezen van gladde
of gedraaide vlakken
Speciale cycli, stilstandstijd, programma-
oproep, spiloriëntatie
Softkey
8 Programmeren: cycli