Druk de bedieningshendel weg van het stuurwiel om van
dimlicht naar grootlicht te schakelen. Trek de bedieningshendel
naar het stuurwiel toe om het dimlicht weer in te schakelen.
Opmerking: het "controlelampje van de grootlichten
(blauw)" in het combi-instrument gaat branden als de
grootlichten
branden.
Beweeg
met tussenpozen iets naar het stuurwiel toe om met de
koplampen te knipperen.
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting maakt de voorkant van uw voertuig
overdag beter zichtbaar voor andere weggebruikers.
Als uw voertuig is uitgerust met dagrijverlichting, gaat de
dagrijverlichting aan wanneer de contactschakelaar in de stand
"ON" (AAN) wordt gezet. Het dimlicht, de achterlichten, de
positielichten en de andere lampen gaan niet aan wanneer de
dagrijverlichting brandt. Wanneer de contactschakelaar naar
de stand "OFF" (UIT) wordt gedraaid, gaat de dagrijverlichting
uit. Voldoe aan de ECE R87-wettelijke vereisten voor
dagrijverlichting.
64
Voordat u gaat rijden
de
bedieningshendel
Bedieningshendel wissers/sproeiers
Ruitenwisser en sproeier
Type 1
Draai de bedieningshendel in de gewenste stand.
Positie 1
: intervalstand ruitenwisser.
Positie 2 - LO: lage wissnelheid.
Positie 3 - HI: hoge wissnelheid.
Positie 4 - "OFF" (UIT): ruitenwisser uitgeschakeld.
Positie 5
: één keer wissen.