Realtime-Parts
Laten we eens kijken wat u moet doen om deze twee
DSP EFX-parameters aan te sturen en uw muziek van
een extra dosis expressie te voorzien.
1. Druk, op de Master-pagina, op [F1] (Mixer).
2. Druk op [F4] Effect.
3. Kies met de [PAGE] ▲▼ knoppen de zesde
Mixer\Effect-pagina.
4. Stel met de [ACCOMP/GROUP]-regelaar de
waarde voor de eerste DSP EFX-parameter (Source 1)
in.
Welke effectparameter hierdoor wordt aangestuurd,
verschilt naar gelang het gekozen effect. Zie het over-
zicht op blz. 115 in het Referentieboek.
5. Gebruik de [LOWER/NUMBER]-regelaar om de
waarde van de tweede DSP EFX-parameter (Source 2)
in te stellen.
Opgelet: Deze instellingen worden (samen met de overige
trouwens) in een User Program opgeslagen.
Opgelet: Eén Source-parameter kan ook aan een optioneel
zwelpedaal worden toegewezen. Zie blz. 30 in het Referen-
tieboek voor meer details.
De Upper1-Part wordt aanzien als de meest belang-
rijke Part. Dat verklaart waarom het Insert-effect met
deze Part verbonden is. Als u op de [UP1 SET
RECALL]-knop drukt, laadt de EM-2000 automatisch
het Insert-algoritme dat aan de Tone is toegewezen die
momenteel door de Upper1-Part wordt aangestuurd
(zie het overzicht op blz. 23 in het Referentieboek). Dit
is dus een uitgesproken handige manier om een ander
algoritme te kiezen zonder gebruik te maken van de
menufuncties. Onthoud echter wel dat u die keuze
niet meer ongedaan kunt maken. Als u op [UP1 SET
RECALL] drukt, kunt u niet meer terugkeren naar het
daarvóór gekozen Insert-effect (tenzij u natuurlijk
opnieuw het betreffende User Program oproept).
Aanslaggevoeligheid en "Velocity
Switching"
Het klavier van de EM-2000 is natuurlijk ook aanslag-
gevoelig. Op die manier kunt u de klankkleur en het
volume van de Realtime-Parts via uw manier van aan-
slaan variëren. Op blz. 43 komt u te weten hoe u de
Arranger-Parts via de aanslag kunt beïnvloeden.
De volgende aanslaginstellingen zijn enkel beschikbaar
voor de Realtime-Parts (Upper1/2/3, Lower1/2,
M.Bass en M.Drums). Hiermee bepaalt u de aanslag-
gevoeligheid en het aanslagbereik.
34
Aanslaggevoeligheid (Keyboard Velocity)
1. Druk, op de Master-pagina op [F2] (Param) om de
Parameter-mode te selecteren.
2. Druk op [F3] (Cntrl).
3. Kies met [PAGE] ▲▼ de eerste Control-pagina.
4. Kies eerst de Realtime-Part waarvan u de aanslag-
gevoeligheid wilt wijzigen ([DRUMS/PART]).
5. Kies met de [ACCOMP/GROUP]-regelaar een aan-
slagcurve (Sensitivity).
High: Dit is de standaardinstelling, die u de meeste
expressiviteit bij het spelen biedt: zelfs kleine aanslag-
variaties leveren betrekkelijk grote volumeveranderin-
gen op. Dat impliceert dat u harder moet aanslaan om
het maximumvolume te bereiken.
Medium: Medium aanslaggevoeligheid. De Part rea-
geert wat minder sterk op verschillen in aanslagsterkte
dan bij High het geval is. U bereikt sneller het maxi-
mumvolume.
Low: Kies deze optie als u gewend bent op een elektro-
nisch orgel te spelen, of als u gewoon wilt dat de Part
nauwelijks op aanslagverschillen reageert.
Velocity Switching (Min en Max)
Met de [LOWER/NUMBER]- en [UPPER/VARIA-
TION]-regelaar kiest u de laagste (Min) en hoogste
(Max) aanslagwaarde waarmee u de geselecteerde Part
kunt aansturen.
Dit is in de regel alleen zinvol als u hiervoor de
Upper1- en Upper2-Part gebruikt. Verander deze
waarden niet als u niet van plan bent om een "comple-
mentaire" Part te gebruiken, omdat u zich anders
afvraagt waarom een bepaalde Part alleen bij een rela-
tief hoge aanslagwaarde hoorbaar is. Min en Max kunt
u echter zo instellen dat de Upper1-Part klinkt als de
Upper2-Part niet klinkt en vice versa. Ziehier een
voorbeeld:
Part
Min
Upper1
1
Upper2
86
Beide Parts moeten ingeschakeld zijn. Bij de boven-
staande instellingen hoort u bij aanslagwaarden tussen
1 en 85 de Mute Trumpet-klank, terwijl waarden
boven 86 enkel de Tone aansturen die aan Upper2 is
toegewezen. U hoort dus nooit meer dan één Upper-
Tone tegelijk.
6. Druk op [F5] (Exit) om terug te keren naar de Mas-
ter-pagina.
Max
Klank
85
Gedempte trompet
127
Trompet