50
Verlichting en zicht
Lichtbereikverstelling van de koplampen
Bij ingeschakeld dimlicht kunt u het bereik van de lichtbundel van de
koplampen aan de belasting van de auto aanpassen.
afb. 43
– Verdraai de draaiknop
andere verkeersdeelnemers niet worden verblind.
Instelstanden
De standen komen ongeveer overeen met de volgende beladingstoestand:
A
auto voorin bezet, bagageruimte leeg.
-
A
auto volledig bezet, bagageruimte leeg.
I
A
auto volledig bezet, bagageruimte beladen.
II
A
bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen.
III
Voorzichtig!
Stel de lichtbundelhoogteverstelling zodanig in dat het tegemoetkomende verkeer
niet wordt verblind.
Aanwijzing
De met xenonlicht uitgeruste koplampen passen zich bij het inschakelen van het
contact en tijdens het rijden automatisch aan de belading en de rijsituatie van de auto
aan (bijv. accelereren, remmen).
Afb. 43 Dashboard: Lichtbun-
delhoogteverstelling
zo lang dat het dimlicht zo is ingesteld dat de
Schakelaar voor alarmlichten
afb. 44
– Druk de schakelaar
Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen alle knipperlichten van de auto gelijktijdig.
Het controlelampje voor de knipperlichten en het controlelampje in de schakelaar
knipperen eveneens. Het alarmsysteem kunt u ook bij uitgeschakeld contact inscha-
kelen.
Bij een ongeval waarbij een airbag wordt geactiveerd worden de alarmlichten automa-
tisch ingeschakeld.
Let bij het gebruik van de alarmlichten op de wettelijke bepalingen.
Aanwijzing
Schakel de alarmlichten in als u bijvoorbeeld:
de staart van een file bereikt,
pech hebt of in geval van nood,
Afb. 44 Dashboard: Schakelaar
gelijktijdige noodknipperlichten
in om de alarmlichten in- of uit te schakelen.