11 - 58
6.
Controleer of de slang vrij is van overtollige lucht.
OPMERKING:
Draai indien nodig aan de handmatige knoppen of herhaal de bovenstaande voorvulstappen om
de vloeistof verder naar voren te bewegen en eventueel resterende lucht te verwijderen.
7.
Bevestig dat het vloeistofkanaal is onderzocht en vrij is van overtollige lucht door te drukken op de Ik heb op lucht
gecontroleerd - Bevestigingsknop op het injectorhoofd.
11.2.4 Sluit de slang aan op de patiënt
WAARSCHUWINGEN
Gevaar op luchtembolie - Kan leiden tot ernstig letsel of overlijden van de patiënt.
Inspecteer de spuit en slang om te verzekeren dat alle lucht is verwijderd voordat u de slang bij de patiënt aanlegt.
LET OP
Verplaats de injector niet als de patiënt is aangesloten. Kan leiden tot licht of matig letsel bij patiënt en/of
apparaatbediener.
OPMERKING:
Draai indien nodig aan de handbedieningsknoppen om eventuele achtergebleven lucht te
verwijderen voordat u de slang bij de patiënt aansluit.
1.
Plaats de injector in de buurt van de scannertafel.
2.
Draai het injectorhoofd naar beneden.
3.
Druk op Ik heb op lucht gecontroleerd om te bevestigen dat de operator het vloeistoftraject heeft gecontroleerd op
aanwezigheid van lucht.
4.
Sluit de slang aan op de patiënt.
NOTE: Voor veneuze toegang voor aangedreven injecties wordt de voorkeur gegeven aan de antecubitale of grote
voorarmvene. Ook aderen op de rug van de hand of voet kunnen worden geselecteerd. Kies een geschikte
maat katheter en pas de stroomsnelheid dienovereenkomstig aan. Zie
flowsnelheid".
MEDRAD® MRXperion
"Sectie 18.9.2 - Prestaties maximale