188
TECHNIEK IN DETAIL
de volgende circa 100 m zal
bewegen. Bevindt zich een van
de herkende objecten in de rij-
gang, dan wordt daarop gere-
ageerd en wordt de rijsnelheid
zo aangepast dat de gewenste
afstand tot het object gewaar-
borgd wordt.
Regelfuncties van de ACC
De ACC-regeling is in de drie
volgende regelfuncties opge-
deeld:
Cruise control: De door de
berijder opgeslagen snelheid
wordt ingeregeld.
Afstandsregeling: De door de
berijder opgeslagen afstand
wordt met inachtneming van
de afstand tot de voorliggers
ingeregeld.
Bochtenregeling: Bij het rij-
den in een bocht wordt de
snelheid indien nodig geredu-
ceerd en een comfortabele
scheefstand (bijvoorbeeld
20°) nagestreefd. Daarnaast
wordt de rem- en accelera-
tiedynamiek met toenemende
scheefstand begrensd, opdat
de berijder niet kan worden
verrast door plotselinge rem-
of acceleratiebewegingen. De
bochtenregeling verhindert
bijvoorbeeld onverwachte
acceleratie bij objectverlies
en te hoog gekozen snelheid.
Een objectverlies kan ontstaan
wanneer de voorligger in de
bocht nog slechts beperkt
door de radar wordt geregi-
streerd.
Inhaalassistent: Bij het rij-
den achter een voorligger kan
de berijder door in de rich-
ting van de inhaalrichting te
knipperen de inhaalassistent
activeren. Deze zorgt ervoor
dat het eigen voertuig sneller
accelereert, zodat het inhalen
soepeler verloopt. Als moet
worden ingehaald, wordt de
afstand tot de voorligger kort-
stondig verkleind.
Inhaalverhindering: De
ACC functie verhindert dat
een voertuig waarvoor geen
inhaalmanoeuvre is bepaald
wordt ingehaald. Daaronder
vallen bijvoorbeeld voertuigen
die bij rechtsrijdend verkeer
aan de linkerzijde rijden of
voertuigen die bij linksrijdend
verkeer aan de rechterzijde
rijden. Als een dergelijk
voertuig wordt herkend,
wordt de afstand tot dit
voertuig ingeregeld. De in-
haalverhindering kan worden
uitgeschakeld door kort gas
te geven of in tegengestelde
richting te knipperen.