5. Gebruik van het afmetingenvenster
Door op J te drukken verschijnt onder aan het scherm een afmetingenvenster, zoals
hieronder wordt weergegeven.
Met het afmetingenvenster kunt u de volgende bewerkingen uitvoeren.
De afmetingen van een object weergeven
Wanneer het afmetingenvenster wordt weergegeven en een object wordt geselecteerd,
verschijnen de volgende maateenheden, afhankelijk van het door u geselecteerde object:
coördinaten, afstand/lengte, hellingsgraad, vergelijking, vector, straal, omtrek, perimeter,
gebied, hoek, supplementaire hoek, tangens, congruentie, inval, of punt op curve.
De maat van een deel van een object aangeven
Als het afmetingenvenster wordt weergegeven, kunt u een deel van een object selecteren
en dan de numerieke waarden voor de bijbehorende maateenheid veranderen. U kunt de
coördinaten van een punt aangeven, de lengte van een lijnstuk (afstand tussen eindpunten),
de hoek die door twee lijnen wordt gevormd, enz.
De maat van een deel van een object vergrendelen
Als het afmetingenvenster wordt weergegeven,kunt u een deel van een object selecteren
en dan de bijbehorende maateenheid vergrendelen. U kunt de coördinaten van een punt
vergrendelen, de lengte van een lijnstuk, de hoek die door twee lijnen wordt gevormd, enz.
k De afmetingen van een object weergeven
De soort informatie die in het afmetingenvenster verschijnt, hangt af van het object dat op
het scherm wordt weergegeven. Als bijvoorbeeld een lijnstuk is geselecteerd, dan geeft
het afmetingenvenster de afstand, hellingsgraad of de vergelijking voor die lijn weer. U
kunt de soort informatie die u wilt weergeven aangeven door de opwaartse pijl links van
het afmetingenvenster te markeren, op de w (of f) toets te drukken, en dan met de
cursortoetsen het gewenste pictogram te markeren op het pictogrampalet dat verschijnt.
14-41
Afmetingenvenster