Hoofdstuk 2
1. Basisberekeningen
k Rekenkundige berekeningen
• Voer rekenkundige bewerkingen in zoals ze geschreven zijn, van links naar rechts.
• Gebruik de toets - om het toestandsteken '-' in te voeren.
• De bewerkingen worden intern berekend met een mantisse van 15 cijfers. Het eindresultaat
wordt afgerond op een mantisse van 10 cijfers voordat het op het scherm verschijnt.
• Zoals gebruikelijk hebben vermenigvuldiging en deling voorrang op de optelling en de
aftrekking.
Voorbeeld
56 × (–12) ÷ (–2,5) = 268,8
2
(2 + 3) × 10
= 500
2 + 3 × (4 + 5) = 29
6
3
=
(0,3)
4 × 5
10
De sluithaakjes op het einde (onmiddellijk vóór de toets w) mogen worden weggelaten,
1
*
hoeveel het er ook zijn.
k Aantal decimalen, aantal beduidende cijfers, interval voor de
wetenschappelijke schrijfwijze
• Zelfs nadat er een aantal decimalen of beduidende cijfers zijn vastgelegd, worden de interne
berekeningen nog altijd uitgevoerd met een mantisse met 15 cijfers, en worden de resultaten
nog altijd opgeslagen met een mantisse met 10 cijfers. Gebruik Rnd in het menu van de
numerieke berekeningen (NUMERIC) op pagina 2-14 om de resultaten af te ronden op het
vastgelegde aantal decimalen of beduidende cijfers.
• De instelling van het aantal decimalen (Fix) of het aantal beduidende cijfers (Sci) blijven
gelden zolang u ze niet wijzigt of totdat u de instelling voor de wetenschappelijke weergave
(Norm) wijzigt.
Handmatige berekeningen
56*-12/-2.5w
(2+3)*152w
2+3*(4+5w*
'6c4*5w
<Lineaire invoer/uitvoer-modus>
6/(4*5)w
2-1
Invoer
1
[SET UP] -
- [Fix] / [Sci] / [Norm]
[Display]
2