13.1.2
Reiniging van de spuit bij een gevulde tank
Afb. 111/...
1. Spuitboom uitschakelen.
C
2. Roerwerk
uitschakelen.
B
3. Omschakelkraan
A
4. Omschakelkraan
5. Pomp met pompbedrijfstoerental
(min. 400 omw./min.) aandrijven.
6. Ca. 20 seconden na het inschakelen van de
pomp de DCS-kraan sluiten (DCS-optie) om
het ontmengen van de spuitvloeistof te
verhinderen.
7. Spuit eerst de onverdunde resthoeveelheid
uit de spuitboom op een onbehandeld
gedeelte van het perceel.
8. Spuit daarna de met water uit de
spoelwatertank verdunde resthoeveelheid
uit zuigfilter, pomp, armatuur en spuitleiding
eveneens op een onbehandeld gedeelte
van het perceel.
9. Tap de technische resthoeveelheid uit de
armatuur in een geschikte opvangbak af.
Zie hiervoor op pagina 145.
10. Reinig de zuigfilter. Zie hiervoor op pagina
158.
11. Pompaandrijving uitschakelen.
12. DCS-kraan opnieuw openen.
UF BAG0012.1 09.07
•
Reinig absoluut de zuigfilter, de pomp, de armatuur en de
spuitleidingen bij onderbreking van het spuitfunctie door
weersomstandigheden.
Voer de reiniging op het veld met water uit de spoelwatertank uit.
•
Houd er rekening mee dat de resthoeveelheid in de spuitleiding
nog in onverdunde concentratie uitgespoten wordt. Spuit deze
resthoeveelheid absoluut op een onbehandeld oppervlak uit. In
het hoofdstuk "Technische gegevens - spuitleidingen", op pagina
90 vindt u het benodigde traject voor het uitspuiten van deze
onverdunde resthoeveelheid.
in stand
.
in stand
.
Reinigen, service en onderhoud
Afb. 111
153