Werken met de machine
11.6.1
Spuitvloeistof spuiten
Voorbeeld:
140
•
Het roerwerk blijft normaal gezien vanaf het vullen tot u klaar
bent met spuiten ingeschakeld. Doorslaggevend zijn hierbij de
aanwijzingen van de fabrikant van het preparaat.
•
De spuitvloeistoftank is leeg als de spuitdruk plots duidelijk
vermindert.
•
Zuig- of drukfilter zijn verstopt als de spuitdruk bij onveranderde
omstandigheden afneemt.
•
Koppel de veldspuit volgens de voorschriften aan de tractor!
•
Controleer de weergegeven spuitdruk tijdens het spuiten.
+
AMATRON
/ AMASPRAY
weergegeven spuitdruk in geen geval meer dan ± 25% van de
gewenste spuitdruk uit de spuittabel afwijkt, bijv. bij het
veranderen van de dosering via de plus- / mintoetsen. Grotere
afwijkingen van de gewenste spuitdruk maken geen optimaal
behandelingsresultaat mogelijk en belasten het milieu.
•
Verlaag of verhoog de rijsnelheid zolang tot u opnieuw in het
toegestane spuitdrukbereik van de gewenste spuitdruk
terugkeert.
•
Spuit de spuitvloeistoftank nooit helemaal leeg (geldt niet aan
het einde van het spuiten). Vul de spuitvloeistoftank ten laatste
bij een vulpeil van ca. 50 liter bij.
•
Schakel na het spuiten vanaf een vulstand van ca. 50 liter het
roerwerk uit.
Benodigde dosering:
Ingestelde rijsnelheid:
Spuitdoptype:
Spuitdopgrootte:
Toegestaan drukbereik van de
ingebouwde spuitdoppen:
Nagestreefde spuitdruk:
Toegestane spuitdruk: 3,7 bar ±25%
UF met gelijkdrukarmatuur HB zie ook pagina 61!
+
: Zorg ervoor dat de
200 l/ha
8 km/h
AI
'05'
min. druk 2 bar
max. druk 7 bar
3,7 bar
min. 2,8 bar en max. 4,6 bar
UF BAG0012.1 09.07