54
Stoelen, veiligheidssystemen
Kinderveiligheidssyste‐
men
9 Gevaar
Zorg ervoor dat kinderen onder
een bepaald(e) lengte en gewicht
worden beschermd door middel
van een geschikt kinderveilig‐
heidssystemen. Zet een kind op
uw schoot.
9 Gevaar
Bij gebruik van een achterwaarts
gericht kinderveiligheidssysteem
op de passagiersstoel voor moet
het airbagsysteem voor de passa‐
giersstoel voor gedeactiveerd zijn.
Dit geldt ook voor bepaalde voor‐
waarts gerichte kinderveiligheids‐
systemen zoals aangegeven in de
tabellen 3 57.
Airbag deactiveren 3 52.
Airbaglabel 3 47.
Wij raden een kinderveiligheidssys‐
teem aan dat specifiek voor de auto
is bedoeld. Neem contact op met uw
werkplaats voor meer informatie.
Als het kinderveiligheidssysteem de
hoofdsteun van de autostoel raakt,
moet u de betreffende hoofdsteun
3 33 verstellen of verwijderen.
Wanneer u een kinderveiligheidssys‐
teem gebruikt, moet u de gebruikers-
en montagehandleiding én de instruc‐
ties bij het kinderveiligheidssysteem
opvolgen. De beperkingen in de tabel
hebben betrekking op een testopstel‐
ling, de maximale omvang van alle
bestaande kinderveiligheidssyste‐
men. Zorg dat de voorstoelen de
gebruikte kinderveiligheidssystemen
niet in de weg zitten.
Na het plaatsen van een kinderzitje is
gebruik van een of meer zitplaatsen
in dezelfde rij mogelijk niet toege‐
staan.
Houd u altijd aan de plaatselijke of
landelijke voorschriften. In sommige
landen is het gebruik van kindervei‐
ligheidssystemen op bepaalde
zitplaatsen verboden.
Rijd alleen met een correct afgestelde
bestuurdersstoel 3 34.
Kinderveiligheidssystemen kunnen
worden vastgezet met:
● Driepuntsgordel
● ISOFIX-steunen
● Bevestigingsriem aan de boven‐
kant
Driepuntsgordel
Kinderveiligheidssystemen kunnen
met een driepuntsgordel worden
vastgezet. Afhankelijk van de maat
van het kinderveiligheidssysteem en
de uitrusting van de auto kunnen er
maximaal zes exemplaren op de
zitplaatsen achterin worden vastge‐
zet. Na het bevestigen van het kinder‐
zitje moet de veiligheidsgordel
worden omgedaan.