Bedieningselementen
Het Infotainmentsysteem is te bedie‐
nen met functietoetsen, navigatiek‐
noppen en op het display weergege‐
ven menu's.
Invoer kan naar keuze plaatsvinden
via:
● het bedieningspaneel op het Info‐
tainmentsysteem
● knoppen op het stuurwiel
Infotainmentsysteem in- of
uitschakelen
Druk kortstondig op ). Na het inscha‐
kelen wordt de laatst geselecteerde
Infotainmentbron actief.
Let op
Sommige functies van het Infotain‐
mentsysteem werken alleen als het
contact wordt ingeschakeld of de
motor draait.
Druk opnieuw op ) om het systeem
uit te schakelen.
Automatisch uitschakelen
Als u het Infotainmentsysteem
inschakelt met een druk ) terwijl het
contact uitstaat, schakelt het systeem
na een bepaalde tijd automatisch
weer uit.
Volume instellen
Draai ). De actuele instelling
verschijnt op het display.
Wanneer het infotainmentsysteem
ingeschakeld is, wordt het laatst
geselecteerde volume ingesteld.
Voor snelheid gecompenseerd
volume
Bij activering van snelheidsafhanke‐
lijk volume wordt het volume automa‐
tisch afgestemd afhankelijk van weg-
en windgeluiden onderweg.
Infotainmentsysteem
Mutefunctie
Druk op 8 op het stuurwiel om de
audiobronnen te onderdrukken.
Druk nogmaals op 8 om de stilte‐
functie te annuleren.
Weergavemodus wijzigen
U beschikt over drie verschillende
weergavemodi:
● volledig scherm
● opgedeeld scherm met tijd- en
datumgegevens links op het
scherm
● zwart scherm
Druk herhaaldelijk op 2 om te
wisselen tussen volledig scherm en
opgedeeld scherm.
197