2. Druk op de softkey PARAM. SEL. Nu neemt het
gemarkeerde gedeelte de verschillende mogelijke
levenstekens door. Selecteer het veld Status voor de
parameter die u wilt wijzigen. Het veld Status wordt
gemarkeerd tezamen met het veld van het
geselecteerde levensteken.
3. Druk op de softkeys Omh of Oml om "ACTIV.",
"DESAC." of "AUTO" in het veld Status te selecteren.
Indien op de softkey Volg. veld wordt gedrukt terwijl
ofwel "ACTIV. of "DESAC." gekozen is, wordt de
geselecteerde Status ingesteld en wordt de markering
naar het volgende veld (Lage limiet-veld) verplaatst.
Wanneer "AUTO" is geselecteerd en er op de softkey
Volg. veld wordt gedrukt, stelt het apparaat de onder-
en bovenlimiet op 80% en 120% van de huidige
gemeten hartfrequentie van de patiënt in (indien er
geldige metingen aanwezig zijn voor het levensteken).
(Zie ook de monitor-parameters voor verdere details van
deze parameters.) De markering gaat vervolgens naar
het veld voor de volgende parameter.
NB: Om de limieten Laag en Hoog voor de ieder
parameter te wijzigen wanneer deze limieten
tevoren waren ingesteld met de status "AUTO",
drukt u op de softkeys Omh of Oml om de
instellingen "ACTIV." of "DESAC." door te nemen
totdat "AUTO" nogmaals is geselecteerd en drukt u
vervolgens op de softkey Volg. veld. De limieten
Laag en Hoog worden automatisch opnieuw
ingesteld op grond van de huidige parameter van
de patiënt.
4. Indien "AUTO" niet was geselecteerd, drukt u op de softkey
Omh of Oml om de waarde voor de lage alarm-limiet in te
stellen. Druk op de softkey Volg. veld om de geselecteerde
waarde te bevestigen en verplaats de markering naar het
volgende veld (Hoge limiet-veld). Herhaal de bovenstaande
stap voor het Hoge limiet-veld.
5. Druk op de softkey Terug om alle waarden in te stellen
en weer op de normale bedieningswijze over te gaan.
A larmfunc tie
Het apparaat uit de M S eries beschikt over drie
alarmniveaus.
1.
Hoge prioriteit: Als dit niveau is ingeschakeld,
worden met deze alarmen fysiologische parameters
weergegeven die buiten het bereik vallen. Hierbij klinkt
een continue geluidstoon, wordt de parameter
waarvoor het alarm geldt gemarkeerd en knippert het
bijbehorende alarmbelsymbool.
Middelhoge prioriteit: Met deze alarmen worden
2.
apparatuurfouten weergegeven die door de gebruiker
kunnen worden gecorrigeerd, zoals AFLEIDING UIT en
KONTR. SPO2 SENSOR.Hierbij klinkt een uit twee piepjes
bestaande geluidstoon en wordt gedurende een bepaalde
tijd een bericht weergegeven.
L age prioriteit: Dit zijn informatieve berichten die alleen
3.
bestemd zijn voor de gebruiker. Zij worden met dezelfde
geluidstoon aangeduid als alarmen met een middelhoge
prioriteit.
L imieten voor alarmfunc ties
Het limietbereik van het alarm voor de minimale hartfrequentie
bedraagt 20 tot 100 bpm met een standaardinstelling van 30
bpm.
Als de hartfrequentie van een patiënt wordt bewaakt via een
ECG, bedraagt het limietbereik van het alarm voor de maximale
hartfrequentie 60 tot 280 bpm met een standaardinstelling van
150 bpm. Als echter de hartfrequentie wordt bewaakt met
behulp van pulsoximetrie, wordt de limietwaarde van het alarm
voor de maximale hartfrequentie automatisch verlaagd naar
235 bpm als deze waarde eerder hoger is ingesteld voor ECG-
bewaking. De oorspronkelijke instelling van de limietwaarde
voor de maximale hartfrequentie wordt hersteld als de ECG-
bewaking wordt hervat.
A larmfunc ties ops c horten
Als een alarm met hoge prioriteit optreedt, klinkt er een
continue geluidstoon, wordt de waarde van de parameter
waarvoor het alarm geldt gemarkeerd en knippert het
belsymbool voor de desbetreffende parameter.
Druk op de knop A L A R M S T IL . om het akoestische
alarmsignaal uit te schakelen. Er wordt een "X" weergegeven
door het knipperende belsymbool (
akoestische alarmsignalen voor de desbetreffende parameter
zijn uitgeschakeld. Als u nogmaals op de knop A L A R M S T IL .
drukt of de alarmsituatie oplost, wordt de alarmfunctie weer
geactiveerd.
Als de deactiveringstermijn voor het alarm is verstreken en de
alarmsituatie is niet opgelost, gebeurt het volgende:
•
er klinkt opnieuw een continue geluidstoon
•
de waarde van de parameter waarvoor het alarm geldt,
wordt opnieuw gemarkeerd
•
het belsymbool voor de desbetreffende parameter gaat
weer knipperen.
Als de deactiveringstermijn voor het alarm is verstreken en de
alarmsituatie is opgelost, wordt de normale gebruiksmodus van
de M Series weer actief.
Als een tweede alarm optreedt terwijl het eerste alarm is
opgeschort, drukt u op de knop A L A R M S T IL . om de tweede
alarmtoon op te schorten. Het oude alarm blijft opgeschort
totdat de deactiveringstermijn van dit alarm is verstreken.
9-3
ECG-BEWAKING
)
om aan te geven dat de