De TNC werkt de splineregel volgens onderstaande polynomen van de
derde graad af:
3
2
X(t) = K3X · t
+ K2X · t
+ K1X · t + X
3
2
Y(t) = K3Y · t
+ K2Y · t
+ K1Y · t + Y
3
2
Z(t) = K3Z · t
+ K2Z · t
+ K1Z · t + Z
3
2
A(t) = K3A · t
+ K2A · t
+ K1A · t + A
3
2
B(t) = K3B · t
+ K2B · t
+ K1B · t + B
Daarbij loopt de variabele t van 1 t/m 0. De stapgrootte van t is
afhankelijk van de aanzet en de lengte van de spline.
Voor elke eindpuntcoördinaat in de splineregel moeten de
splineparameters K3 t/m K1 geprogrammeerd zijn. De
volgorde van de eindpuntcoördinaten in de splineregel is
willekeurig.
De TNC verwacht de splineparameters K voor elke as
altijd in de volgorde K3, K2, K1.
Naast de hoofdassen X, Y en Z kan de TNC in de SPL-regel
ook de nevenassen U, V en W, alsmede rotatie-assen A,
B en C verwerken. In de splineparameter K moet dan
steeds de overeenkomstige as opgegeven zijn
(bijv. K3A+0,0953 K2A-0,441 K1A+0,5724).
Wordt het getal van een splineparameter K groter dan
9,99999999, dan moet de postprocessor K in de
exponentiële schrijfwijze uitgeven (bijv. K3X+1,2750 E2).
De TNC kan een programma met splineregels ook bij
actief gezwenkt bewerkingsvlak afwerken.
Let erop dat de overgang van de ene spline naar de
andere zoveel mogelijk tangentieel verloopt
(richtingsverandering kleiner dan 0,1°). Anders voert de
TNC, wanneer de filterfuncties niet actief zijn, een
nauwkeurige stop uit. De machine schokt. Wanneer de
filterfuncties actief zijn, reduceert de TNC de aanzet op
deze posities dienovereenkomstig.
Het beginpunt van de spline mag maximaal 1 µm afwijken
van het eindpunt van de voorgaande contour. Bij grotere
afwijkingen komt de TNC met een foutmelding.
Invoerbereiken
Eindpunt spline: -99 999,9999 tot +99 999,9999
Splineparameter K: -9,99999999 tot +9,99999999
Exponent voor splineparameter K: -255 tot +255 (geheel getal)
HEIDENHAIN iTNC 530
253