UNIVERSEEL-DIEPBOREN (cyclus 205)
1 De TNC positioneert het gereedschap in de spilas in ijlgang FMAX
naar de ingevoerde veiligheidsafstand boven het
werkstukoppervlak
2 Indien een verdiept startpunt wordt ingevoerd, verplaatst de TNC
zich met de gedefinieerde positioneringsvoeding naar de
veiligheidsafstand boven het verdiepte startpunt
3 Het gereedschap boort met de geprogrammeerde aanzet F tot de
eerste diepte-instelling
4 Indien spaanbreken is ingevoerd, trekt de TNC het gereedschap
met de ingevoerde terugtrekwaarde terug. Wanneer zonder
spaanbreken wordt gewerkt, dan trekt de TNC het gereedschap
met ijlgang naar de veiligheidsafstand terug en aansluitend met
FMAX naar de ingevoerde voorstop-afstand boven de eerste
diepte-instelling
5 Aansluitend boort het gereedschap met aanzet naar de volgende
diepte-instelling. De diepte-instelling wordt met elke verplaatsing
verminderd met de afnamefactor - indien ingevoerd
6 De TNC herhaalt dit proces (2 t/m 4) totdat de boordiepte is bereikt
7 Op de bodem van de boring staat het gereedschap stil - indien
ingevoerd - voor het vrijmaken en wordt na de stilstandtijd met de
aanzet terugtrekken naar de veiligheidsafstand teruggetrokken.
Indien een 2e veiligheidsafstand is ingevoerd, verplaatst de TNC
het gereedschap met FMAX daarheen
Let vóór het programmeren op het volgende
Positioneerregel op het startpunt (midden van de boring)
van het bewerkingsvlak met radiuscorrectie R0
programmeren.
Het voorteken van de cyclusparameter Diepte legt de
werkrichting vast. Wanneer diepte = 0 wordt
geprogrammeerd, dan voert de TNC de cyclus niet uit.
Via machineparameter 7441 bit 2 kunt u instellen of de
TNC bij de invoer van een positieve diepte een
foutmelding moet geven (bit 2=1) of niet (bit 2=0).
Let op: botsingsgevaar!
Houd er rekening mee dat de TNC bij een positief
ingevoerde diepte de berekening van de voorpositie
omkeert. Het gereedschap verplaatst zich dus in de
gereedschapsas met ijlgang naar de veiligheidsafstand
onder het werkstukoppervlak!
320
8 Programmeren: cycli