Let vóór het programmeren op het volgende
Het geheugen voor een SL-cyclus is beperkt. In een SL-
cyclus kunnen maximaal 8192 contourelementen worden
geprogrammeerd.
Het voorteken van de cyclusparameter Diepte legt de
werkrichting vast. Wanneer diepte = 0 wordt
geprogrammeerd, dan voert de TNC de cyclus niet uit.
Een door het midden snijdende vingerfrees (DIN 844)
toepassen.
De cilinder moet in het midden van de rondtafel
opgespannen zijn.
De spilas moet loodrecht op de as van de rondtafel staan.
Als dit niet het geval is, dan komt de TNC met een
foutmelding.
Deze cyclus kan ook bij gezwenkt bewerkingsvlak worden
uitgevoerd.
De TNC controleert of de gecorrigeerde en niet-
gecorrigeerde baan van het gereedschap binnen het
weergavebereik van de rotatie-as ligt (is in
machineparameter 810.x vastgelegd). Bij foutmelding
"Contourprogrammeerfout" evt. MP 810.x = 0 instellen.
Freesdiepte Q1 (incrementeel): afstand tussen
cilindermantel en bodem van de contour
Overmaat voor kantnabewerking Q3 (incrementeel):
overmaat voor nabewerking in het vlak van de
manteluitslag; overmaat werkt in de richting van de
radiuscorrectie
Veiligheidsafstand Q6 (incrementeel): afstand
tussen kopvlak van het gereedschap en cilinder
mantelvlak
Diepte-instelling Q10 (incrementeel): maat
waarmee het gereedschap telkens wordt verplaatst
Aanzet diepteverplaatsing Q11: aanzet bij
verplaatsingen in de spilas
Aanzet frezen Q12: aanzet bij verplaatsingen in het
bewerkingsvlak
Cilinderradius Q16: radius van de cilinder waarop de
contour moet worden bewerkt
Maateenheid? Graden =0 MM/INCH=1 Q17: coördinaten
van de rotatie-as in het subprogramma in graden of
mm (inch) programmeren
HEIDENHAIN iTNC 530
Voorbeeld: NC-regels
63 CYCL DEF 27 CILINDERMANTEL
Q1=-8
;FREESDIEPTE
Q3=+0
;OVERMAAT ZIJKANT
Q6=+0
;VEILIGHEIDSAFSTAND
Q10=+3
;DIEPTE-INSTELLING
Q11=100
;AANZET DIEPTEVERPL.
Q12=350
;AANZET FREZEN
Q16=25
;RADIUS
Q17=0
;MAATEENHEID
415