6.3 Contour benaderen en verlaten
Overzicht: baanvormen voor het benaderen en
verlaten van de contour
De functies APPR (Engels: approach = benaderen) en DEP (Engels:
departure = verlaten) worden met de APPR/DEP-toets geactiveerd.
Daarna kunnen de onderstaande baanvormen via softkeys worden
gekozen:
Functie
Rechte met tangentiële aansluiting
Rechte loodrecht op het contourpunt
Cirkelbaan met tangentiële aansluiting
Cirkelbaan met tangentiële aansluiting
op de contour, benaderen en verlaten
van een hulppunt buiten de contour op
een tangentieel aansluitende rechte
Schroeflijn benaderen en verlaten
Bij het benaderen en verlaten van een schroeflijn (helix) verplaatst het
gereedschap zich in het verlengde van de schroeflijn en sluit zo via een
tangentiële cirkelbaan op de contour aan. Gebruik hiervoor de functie
APPR CT of DEP CT.
Belangrijke posities bij het benaderen en
verlaten
Startpunt P
S
Deze positie moet direct voor de APPR-regel worden
geprogrammeerd. Ps ligt buiten de contour en wordt zonder
radiuscorrectie (R0) benaderd.
Hulppunt P
H
Het benaderen en verlaten gaat bij sommige baanvormen via een
hulppunt P
dat de TNC uit gegevens in de APPR- en DEP-regel
H
berekent. De TNC verplaatst zich van de actuele positie naar het
hulppunt P
in de laatst geprogrammeerde aanzet.
H
Eerste contourpunt P
en laatste contourpunt P
A
Het eerste contourpunt P
A
regel, het laatste contourpunt P
Wanneer de APPR-regel ook een Z-coördinaat bevat, verplaatst de
TNC het gereedschap eerst in het bewerkingsvlak naar P
vervolgens in de gereedschapsas naar de ingevoerde diepte.
HEIDENHAIN iTNC 530
Benaderen
Verlaten
E
wordt geprogrammeerd in de APPR-
met een willekeurige baanfunctie.
E
P
en
H
P
R0
S
RL
RL
P
RL
P
RL
A
E
RL
H
P
R0
N
207