Contourbeschrijvingen definiëren
Met de functie DECLARE CONTOUR geeft u voor een programma het pad
voor programma's aan waaruit de TNC de contourbeschrijvingen haalt.
Bovendien kunt u voor deze contourbeschrijving een afzonderlijke
diepte kiezen (FCL 2-functie):
Softkey DECLARE indrukken
Softkey CONTOUR indrukken
Nummer voor de contour-identifier QC invoeren en
met de ENT-toets bevestigen
Volledige naam van het programma met de
contourbeschrijving invoeren, met de toets END
bevestigen, of indien gewenst
Afzonderlijke diepte voor de gekozen contour
definiëren
Met de opgegeven contour-identifiers QC kunt u in de
contourformule de verschillende contouren met elkaar
verrekenen
Met de functie DECLARE STRING wordt een tekst
gedefinieerd. Deze functie wordt voorlopig nog niet
verwerkt.
Wanneer contouren met afzonderlijke diepte worden
gebruikt, moet u aan alle deelcontouren een diepte
toewijzen (evt. diepte 0 toewijzen).
436
8 Programmeren: cycli