Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Hulpaandrijving; Hulpaandrijving, Uitgevoerd Als Onderhoudsaandrijving - Siemens Flender H SH Series Montage- En Gebruiksaanwijzing

Tandwieltransmissie
Inhoudsopgave

Advertenties

5.16

Hulpaandrijving

Voor bepaalde toepassingen kan de transmissie naast de hoofdaandrijving met een hulpaandrijving
worden uitgerust. Hierdoor kan de hoofdtransmissie met een lager uitgaand toerental met dezelfde
draairichting worden gebruikt. De hulpaandrijving is door een askoppeling met de hoofdtransmissie
verbonden. De fundamentele aandrijfstructuur is in afbeelding 38 te zien.
Fundamentele opbouw van de transmissie met hoofd­ en hulpaandrijving
4
7
5
2
Afb. 38: Opbouw van de transmissie met hoofd­ en hulpaandrijving
1
Hoofdmotor
2
Hulpmotor
3
Koppeling
Naargelang de toepassing staan voor elke transmissiegrootte twee verschillend sterke hulpaandrijvingen
ter beschikking.

5.16.1 Hulpaandrijving, uitgevoerd als onderhoudsaandrijving

De hulpaandrijving moet tegen overbelasting worden beschermd.
De aandrijving van de emmerladder via de hulpaandrijving mag alleen in onbelast
bedrijf, dus met lege emmers, plaatsvinden.
De precieze aanduiding van de transmissiemotor en de inbouwpositie kan uit de tekeningen
(zie hoofdstuk 1, "Technische gegevens") worden gehaald. De hulpaandrijving heeft een eigen oliecircuit,
dat van dat van de hoofdtransmissie gescheiden is. De hulptransmissie is al bij aflevering met olie gevuld.
Vóór het aansluiten van de motor moeten het draaiveld van het krachtstroomnet met
behulp van een draaiveldaanwijzer worden bepaald en de motor overeenkomstig de
vooraf bepaalde draairichting worden aangesloten.
De op de transmissie geplakte opmerking moet in acht worden genomen.
Voor het gebruik van de hulptransmissie (MOTOX­motor met transmissie met conische
wielen, type KF) moet de speciale gebruiksaanwijzing in acht worden genomen.
Ter voorkoming van te hoge toerentallen bij storingen van de askoppeling moet de aandrijfcombinatie om
veiligheidsredenen door de klant van een toerentalcontrole worden voorzien. De toerentalcontrole bestaat
uit een impulsgever, die in de tussenflens wordt bevestigd (afbeelding 39) en een analyseapparaat.
In de tussenflens is op een geschikte plek een draadgat M12x1 voor de door de klant ter
beschikking gestelde impulsgever aangebracht. De afmeting "x" richt zich naar de gegevens
van de fabrikant van het apparaat (zie afbeelding 39). De impulsgever moet aan de
voorwaarde "precies aansluitend inbouwbaar" voldoen.
8
4
3
6
1
3
1
4
Hoofdtransmissie
5
Hulptransmissie
6
Teruglooprem
BA 5010 NL 06/2010
45 / 94
8
6 / 7
5
2
7
Askoppeling
8
Uitgaande as van de
hoofdtransmissie

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave