PARAMETERBESCHRIJVINGEN
De nominale motorwaarden instellen door middel van handmatige afstelling
1. De magnetiseringsstroom van de motor instellen:
1. Laat de motor draaien op 2/3 van de nominale motorfrequentie.
2. Lees de motorstroom af in het menu Monitoring of gebruik hiervoor NCDrive.
3. Stel deze stroom in als de magnetiseringsstroom van de motor (ID612).
2. Stel de U/f-ratio (ID108) in op waarde 2 (programmeerbare U/f-curve).
3. Laat de motor draaien bij de nulfrequentiereferentie en verhoog de nulpuntspanning van
de motor (ID606) totdat de motorstroom ongeveer gelijk is aan de magnetiseringsstroom
van de motor. Als de motor zich alleen gedurende korte perioden in een laag
frequentiegebied bevindt, is het mogelijk om maximaal 65% van de nominale
motorstroom te gebruiken.
4. Stel de middenpuntspanning (ID605) in op 1.4142*ID606 en de middenpuntfrequentie
(ID604) op de waarde ID606/100%*ID111.
5. Activeer indien nodig de toerentalregeling of U/f-optimalisering (koppelversterking).
6. Activeer indien nodig de toerentalregeling en U/f optimalisering.
AANWIJZING!
In toepassingen met een hoog koppel en een laag toerental is de kans op
oververhitting van de motor groot. Als de motor gedurende langere tijd onder deze
omstandigheden moet draaien, moet u extra aandacht besteden aan het koelen van
de motor. Gebruik externe motorkoeling als de temperatuur vaak te hoog oploopt.
110 NOMINALE MOTORSPANNING (2.6, 2.1.6)
Neem de waarde U
over van het motortypeplaatje. Met deze parameter stelt u de spanning
n
van het veldverzwakkingspunt (ID603) in op 100% * U
AANWIJZING!
Controleer of de motor is aangesloten in driehoeks- of sterconfiguratie.
111 NOMINALE MOTORFREQUENTIE (2.7, 2.1.7)
Neem de waarde f
over van het motortypeplaatje. Met deze parameter stelt u het
n
veldverzwakkingspunt (ID602) in op dezelfde waarde.
112 NOMINAAL MOTORTOERENTAL (2.8, 2.1.8)
Neem de waarde n
over van het motortypeplaatje.
n
113 NOMINALE MOTORSTROOM (2.9, 2.1.9)
Neem de waarde I
over van het motortypeplaatje. Als er magnetiseringsstroom wordt
n
geleverd, moet voorafgaand aan de identificatierun ook parameter ID612 worden ingesteld
(alleen NXP).
114 STOPKNOP GEACTIVEERD (3.4, 3.6)
Als u de knop Stop wilt instellen als "hotspot" waarmee de aandrijving altijd wordt gestopt
ongeacht de geselecteerde bedieningsplaats, stelt u deze parameter in op de waarde 1.
24-HOUR SUPPORT +358 (0)201 212 575 · EMAIL: VACON@VACON.COM
.
nMotor
VACON · 261
8