5.5
Oppervlaktetemperatuur en olietemperatuur meten
AANWIJZING
De gegevens van de maximale oppervlaktetemperatuur op het typeplaatje zijn geba-
seerd op metingen onder normale omgevings- en installatiecondities. Geringe veran-
deringen van deze omstandigheden (bijv. krappe inbouwmaten) kunnen de tempera-
tuurontwikkeling al wezenlijk beïnvloeden.
5.5.1
Oppervlaktetemperatuur meten
Tijdens de inbedrijfstelling van de reductor is het altijd noodzakelijk de oppervlakte-
temperatuur in de maximale belastingtoestand te meten. Gebruik een in de handel
verkrijgbare temperatuurmeter. De oppervlaktetemperatuur moet bij de overgang re-
ductor-motor daar gemeten worden, waar de klemmenkastpositie de koeling door de
motorventilator verhindert. De maximale oppervlaktetemperatuur is na ca. 3 uur be-
reikt. De verschilwaarde ten opzichte van de standaard omgevingstemperatuur mag
niet groter zijn dan 70 K.
AANWIJZING
Bij een hoger temperatuurverschil moet de aandrijving direct gestopt worden. Over-
leg in dit geval altijd met SEW‑EURODRIVE.
Bij reductoren met adapter AMS.., AQS.., AR.. of aandrijfzijdige deksel AD wordt de
oppervlaktetemperatuur gemeten bij de naad tussen de aandrijfzijdige reductorflens
en de motorflens van de klant (zie volgende afbeelding).
5.5.2
Olietemperatuur meten
De olietemperatuur moet worden gemeten om verversingsintervallen te bepalen voor
smeermiddelen die in het hoofdstuk "Inspectie en onderhoud" (→ 2 135) zijn opgeno-
men. Hiervoor wordt de temperatuur aan de onderkant van de reductor gemeten.
Meet bij reductoren met een olieaftapschroef bij deze schroef. Tel bij de gemeten
waarde 10 K op. Bepaal met deze temperatuurwaarde de verversingsinterval voor de
smeerstof,
len" (→ 2 139).
Oppervlaktetemperatuur en olietemperatuur meten
zie
het
hoofdstuk
"Verversingsintervallen
Montage- en technische handleiding – Explosieveilige reductoren
Inbedrijfstelling
°C
van
de
5
18669579
smeermidde-
125