log()
CATALOG
log(uitdrukking1[,uitdrukking2]) ⇒ uitdrukking
log(lijst1[,uitdrukking2]) ⇒ lijst
Geeft de logaritme met als grondtal
van het argument.
Geeft bij een lijst de logaritme met als grondtal
uitdrukking2
Als
uitdrukking 2
gebruikt.
vierkanteMatrix1
log(
Geeft de matrix-logaritme met als grondtal
uitdrukking2
hetzelfde als het berekenen van de logaritme met
als grondtal
voor informatie over de berekeningsmethode
.
cos()
vierkanteMatrix1
resultaat bevat altijd getallen met drijvende
komma's.
) ⇒ ⇒ ⇒ ⇒
x,b
uitdrukking
log(
vierkanteMatrix1
log(
Geeft in een lijst de logaritme met als grondtal
uitdrukking2
4 4 4 4 logbase
MATH/String menu
uitdrukking 4 4 4 4 logbase(uitdrukking1) ⇒ ⇒ ⇒ ⇒
Zorgt ervoor dat de invoeruitdrukking
vereenvoudigd wordt tot een uitdrukking
met als grondtal
Appendix A: Functies en instructies
van de elementen.
wordt weggelaten, wordt 10
) ⇒ ⇒ ⇒ ⇒
vierkanteMatrix
van
. Dit is
vierkanteMatrix1
van ieder element. Zie
uitdrukking2
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
) ⇒ ⇒ ⇒ ⇒
vierkanteMatrix
van de elementen.
.
uitdrukking1
log(2.0) ¸
Indien de complexe getallenmodus
:
is
REAL
uitdrukking2
log({ ë 3,1.2,5}) ¸
Indien de complexe getallenmodus
RECTANGULAR
log({ ë 3,1.2,5}) ¸
ln(3)
{
ln(10)
In de hoekmodus Radian en de complexe
getallenmodus Rectangular:
niet
log([1,5,3;4,2,1;6, ë 2,1]) ¸
.795...+.753... ø
.194... ì .315... ø
ë .115... ì .904... ø
Log(10,3) – log(5,3) ¸
Log(2.0,4) ¸
Log(10,3) – log(5,5)
uitdrukking
¸
Error: Non-real result
:
is
ln(5)
p
i
+
.079 ...
ø
ln(10)
ln(10)
i
.003... ì .647... ø
i
i
.462...+.270 ø
i
.488...+.777... ø
Log
logbase(5)
4
log
log
.301
...
}
i
...
...
i
...
(2)
3
.5
(
30
)
5
(
) 3
5
921