SNELHEIDSREGELAAR/BEGRENZER: regelaarfunctie
1
Inschakelen
Druk op schakelaar 1, kant
Het controlelampje licht op het in-
strumentenpaneel op en afhankelijk
van de auto schakelt de boordcom-
puter of het infoscherm over op de
functie "snelheidsregelaar".
Instellen van de snelheid
Rijdend met constante snelheid
(vanaf ongeveer 30 km/u) en in de
juiste versnelling (voor de auto's
met handgeschakelde versnellings-
bak), drukt u schakelaar 2 in: de
snelheid wordt vastgelegd in het ge-
heugen.
2
5
Het rijden
Als de gewenste snelheid in het ge-
heugen is opgenomen, kunt u uw
voet van het gaspedaal nemen.
Wijziging van de gekozen snel-
heid
U kunt de ingestelde snelheid ver-
anderen door het achter elkaar in-
drukken of het lang ingedrukt hou-
den van:
- toets 2 om de snelheid te verho-
gen,
- toets 5 om de snelheid te verlagen.
(vervolg)
Sneller rijden dan de gekozen
snelheid
Noodsituaties
U kunt de snelheid van de auto al-
tijd verhogen door het gaspedaal in
te drukken.
Tijdens het overschrijden van de
snelheid knippert de snelheid op
het
instrumentenpaneel
scherm of boordcomputer) om u te
informeren.
Als de bijzondere situatie voorbij is,
laat u het gaspedaal los: uw auto
neemt automatisch de gekozen snel-
heid weer aan, het controlelampje
dooft.
Onmogelijkheid om de ingestelde
maximum snelheid vast te houden
Als de ingestelde snelheid niet vast-
gehouden kan worden door het sys-
teem (bijv. op een steile helling),
knippert de snelheid op het instru-
mentenpaneel (infoscherm of boord-
computer) om u te informeren.
(info-
2.29