SNELHEIDSREGELAAR/BEGRENZER: begrenzerfunctie
Sneller rijden dan de ingestelde
snelheid
Noodsituaties
Het blijft altijd mogelijk de inge-
stelde maximum snelheid te over-
schrijden door zo snel en diep mo-
gelijk het gaspedaal in te drukken
(voorbij het "zware punt").
Tijdens het overschrijden van de
snelheid knippert de snelheid op
het
instrumentenpaneel
scherm of boordcomputer) om u te
informeren.
Als de noodsituatie voorbij is, laat u
het gaspedaal los: de functie snel-
heidsbegrenzer treedt weer in wer-
king, zodra u weer langzamer rijdt
dan de eerder ingestelde maximum
snelheid.
Onmogelijkheid om de ingestelde
maximum snelheid vast te houden
Als de ingestelde maximum snel-
heid niet vastgehouden kan worden
door het systeem (bijv. tijdens een
steile afdaling), knippert de snel-
heid op het instrumentenpaneel (in-
foscherm of boordcomputer) om u
te waarschuwen.
(info-
Uitschakelen van de functie
De
functie
wordt onderbroken als u drukt op:
- toets 4, in dit geval blijft de inge-
stelde snelheid in het geheugen
bewaard
- toets 1, in dit geval verdwijnt de
snelheid uit het geheugen.
Het doven van het controlelampje
op het instrumentenpaneel beves-
tigt dat deze functie uitgeschakeld
is.
(vervolg)
1
Oproepen van de ingestelde
snelheid
snelheidsbegrenzer
Als een snelheid in het geheugen is
opgenomen, is het mogelijk deze op
te roepen door toets 3 in te drukken.
3
4
2.27