Bij de constantlichtregelaar is voor de afstelling nog een stap nodig, waarbij de karakteristiek
van de aangesloten lampen afhankelijk van de uitgangswaarde van de regelaar automatisch
wordt gemeten.
Voor de uitvoering van de helderheidskalibratie moet het apparaat reeds zodanig gepara-
metreerd zijn, dat naast het object 'start van helderheidskalibratie' ook het uitgangsobject of de
uitgangsobjecten met de bijbehorende aktoren verbonden zijn. Bovendien moeten de aktoren
zo geparametreerd zijn dat de ontvangen waarden meteen worden ingesteld, om een correct
verloop van de kalibratie te garanderen.
Net als bij punt (b) moet ook hier de ruimte donker worden gemaakt om de invloed van de
wijzigende daglichtverhoudingen tijdens de meting zo klein mogelijk te houden. Als dat niet
mogelijk is, moet de afstelling in het donker of 's nachts worden uitgevoerd. Om zo goed
mogelijke resultaten te verkrijgen, zouden de lampen reeds voor de kalibratie ingeschakeld
moeten worden. De kalibratie kan beginnen als de gemeten helderheid constant is, d.w.z. als
de opwarming van de lampen afgesloten is.
De kalibratie verloopt nu als volgt:
1. Start van helderheidskalibratie door versturen van een '1' naar het object Helderheids-
kalibratie (in de applicatie constantlichtregelaar onder uitgebreide parameters).
2. De lampen worden op 100% ingeschakeld. Daarna wordt minimaal 60s gewacht waarin de
lampen kunnen opwarmen en hun volledige helderheid bereiken. Daarna wordt
gecontroleerd in hoeverre de helderheid sinds de laatste meting gewijzigd is. Als de
wijziging daarbij kleiner is dan een bepaald percentage t.o.v. de meetwaarde, wordt
aangenomen dat de helderheid stabiel is en kan het eigenlijke kalibratieproces beginnen.
Anders moet na een bepaalde tijd nog een meting uitgevoerd en weer de procentuele
wijziging bepaald worden. Dit wordt zolang herhaald totdat een stabiele helderheidswaarde
is bereikt. Maximaal echter tien keer.
3. Daarna worden de uitgangswaarden gescheiden in stappen van 10% gereduceerd en wordt
voor iedere waarde de bijbehorende helderheid bepaald, waarbij ook hier wordt gewacht
totdat de helderheidswaarden stabiel zijn:
–
A1: 100%
–
A1: 100%
–
A1: 90%
–
...
–
A1: 0%
4. Na afronding van de metingen worden de uitgangskarakteristieken berekend en opgeslagen
in het apparaat. Bovendien wordt een succesvolle meting in de vorm van een '1' op het
object start van de helderheidskalibratie bevestigd.
5.Als de kalibratie op grond van ongunstige lichtverhoudingen (sterk schommelende
helderheidwaarden) niet binnen 6 minuten worden beëindigd, wordt de meting afgebroken
en een '0' via het object start van de helderheidskalibratie verzonden.
Opmerking
De kalibratie kan door het versturen van een '0' via het object 'start van de
helderheidskalibratie' worden afgebroken. In het geval dat slechts één uitgang
wordt gebruikt, verloop de kalibratie ongeveer gelijk, maar dan slechts met de
uitgangswaarden A1.
KNX Technisch handboek 2CKA002273B8668 │ 23.02.2017
A2: 100%
A2: 90%
A2: 90%
...
A2: 0%
Inbedrijfname
│59