Voorbeeld:
Bij oplopende buitentemperatuur wordt de minimale ingestelde waarde voor koelen vanaf een
buitentemperatuur van 21 °C verhoogd. Bij 30 °C buitentemperatuur ligt de minimale ingestelde
temperatuur voor koelen bij 25,1 °C, bij 31 °C buitentemperatuur bij 25,5 °C, bij 32 °C
buitentemperatuur bij 26 °C, bij 33 °C buitentemperatuur bij 27 °C.
11.8.125 Zomercompensatie – (laagste) begintemperatuur voor zomercompensatie (°C)
Opties:
Met de parameter wordt een waarde vastgelegd voor de laagste buitentemperatuurwaarde, tot
welke temperatuurwaarde de instelwaardecorrectie (zomercompensatie) op grond van een te
hoge buitentemperatuur wordt uitgevoerd.
Opmerking
Deze parameter is alleen beschikbaar, als de parameter 'zomercompensatie' op
'ja' staat.
11.8.126 Zomercompensatie – offset ingestelde temperatuur bij begin zomercompensatie
(x 0,1°C)
Opties:
Met de parameter wordt vastgelegd met hoeveel Kelvin de ingestelde waarden tijdens de
zomercompensatie verhoogd moet worden als de laagste buitentemperatuurwaarde is bereikt.
Typische waarden voor de zomercompensatie zijn:
–
20 °C: laagste buitentemperatuurwaarde
–
32 °C: hoogste buitentemperatuurwaarde
–
0 K: laagste offset ingestelde waarde
–
4 K: hoogste offset ingestelde waarde
Dat betekent dat er een vloeiende verhoging van de gewenste waarde van 0 ... 4 K plaatsvindt
als de buitentemperatuur van 20°... 32 °C stijgt.
Opmerking
Deze parameter is alleen beschikbaar, als de parameter 'zomercompensatie' op
'ja' staat.
KNX Technisch handboek 2CKA002273B8668 │ 23.02.2017
Applicatie-/parameterbeschrijvingen
Instelmogelijkheid tussen -127 – + 127
Instelmogelijkheid tussen -127 – + 127
Applicatie 'Object-RTR
│164