13: Gegevensbeheer
Tabel 29
Voorvalinformatie (vervolg)
Vastgelegd voorval
Pacing
/
(waarde)
(waarde)
(frequentie)
(stroom) (breedte)
Pacen gestopt met reden
Markeer voorval
(Geconfigureerde
voorvaltekst)
Afdrukken
Alarmen
/
140
Vastgelegd wanneer het apparaat een NSA-pauze begint of beëindigt.
Vastgelegd wanneer het apparaat NSA-bewaking begint of beëindigt.
Vastgelegd wanneer het apparaat een reanimatiepauze begint of beëindigt.
Vastgelegd wanneer het pacen begint en wanneer de modus wordt veranderd.
Vastgelegd wanneer de pacemakerfrequentie wordt veranderd.
Vastgelegd wanneer de pacemakeroutput wordt veranderd.
Vastgelegd wanneer het pacen wordt gepauzeerd.
Vastgelegd wanneer het pacen begint.
Vastgelegd wanneer de stroomvoorziening wordt hersteld als het pacen is
onderbroken of afgebroken door een stroomuitval en de therapieknop in de
Pacemaker-positie blijft staan.
Vastgelegd wanneer de pacemaker-output 20 procent of 10 mA (de hoogste waarde
geldt) lager is dan de geselecteerde instelling.
Vastgelegd wanneer het apparaat stopt met pacen. Redenen kunnen zijn:
: vastgelegd wanneer wordt gedetecteerd dat de elektrodepads
zijn ontkoppeld.
die het leveren van pacingtherapie verhindert.
ontkoppeld.
pacen is losgeraakt.
Vastgelegd wanneer de knop Markeer voorval wordt ingedrukt.
Vastgelegd wanneer u ingevoerde informatie in het menu Markeer voorval selecteert.
Vastgelegd wanneer u de afdrukknop aan de voorzijde van het apparaat indrukt.
Vastgelegd wanneer tijdens een functionele controle een printerfout optreedt.
Vastgelegd wanneer alarmen worden in- en uitgeschakeld.
Vastgelegd wanneer het alarmgeluid wordt gepauzeerd.
Vastgelegd wanneer het alarmgeluid wordt uitgeschakeld.
Vastgelegd wanneer het geluid van een actief alarm wordt gepauzeerd.
Vastgelegd wanneer het geluid van een actief alarm wordt uitgeschakeld.
Frequentie
: vastgelegd wanneer een apparaatfout wordt gedetecteerd
: vastgelegd wanneer de therapiekabel van het apparaat is
: vastgelegd wanneer de primaire ECG-afleiding voor
Overzicht voorvallen