Geavanceerde HemoSphere -monitor
•
Componenten die niet zijn aangeduid als TOEGEPAST ONDERDEEL mogen niet op een locatie
worden geplaatst waar de patiënt in contact kan komen met het onderdeel. (hoofdstuk 11)
•
Naleving van IEC 60601-1 is alleen gegarandeerd als de HemoSphere ClearSight module
(aansluiting van toegepast onderdeel) is aangesloten op een compatibel bewakingsplatform. Door
het aansluiten van externe apparatuur of het configureren van het systeem op een manier die niet in
deze handleiding wordt beschreven, wordt niet aan deze norm voldaan. Als het hulpmiddel niet
volgens de instructies wordt gebruikt, kan dit het risico op elektrische schokken voor de patiënt of
bediener verhogen. (hoofdstuk 11)
•
Het product mag op geen enkele wijze worden gewijzigd, gerepareerd of aangepast. Reparaties,
aanpassingen of wijzigingen kunnen de veiligheid van de patiënt of gebruiker in gevaar brengen
en/of een negatief effect hebben op de werking van het product. (hoofdstuk 11)
•
De onderdelen van het HemoSphere niet-invasief systeem niet steriliseren. Het HemoSphere niet-
invasief systeem wordt niet-steriel geleverd. (hoofdstuk 11)
•
Raadpleeg de reinigingsinstructies. (hoofdstuk 11)
•
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing die bij elk accessoire is geleverd voor specifieke instructies voor
het plaatsen en gebruiken ervan en voor WAARSCHUWINGEN, AANDACHTSPUNTEN en
specificaties. (hoofdstuk 11)
•
Gebruik geen beschadigde onderdelen/sensoren of onderdelen/sensoren met blootliggende
elektrische contactpunten om een elektrische schok bij patiënt of gebruiker te voorkomen.
(hoofdstuk 11)
•
De bewakingsonderdelen van het HemoSphere niet-invasief systeem zijn niet defibrillatiebestendig.
Ontkoppel het systeem voorafgaand aan defibrillatie (hoofdstuk 11)
•
Gebruik alleen compatibele vingermanchetten, hartreferentiesensors en andere HemoSphere niet-
invasieve systeemaccessoires, kabels en andere onderdelen die geleverd en gelabeld zijn door
Edwards. Het gebruik van niet-gelabelde accessoires, kabels en/of onderdelen kan van invloed zijn
op de veiligheid van de patiënt en de nauwkeurigheid van metingen. (hoofdstuk 11)
•
Verwijder altijd de sensoren en onderdelen van het HemoSphere niet-invasief systeem bij de patiënt
en koppel de patiënt volledig los van het instrument voordat u de patiënt wast. (hoofdstuk 11)
•
Breng de drukregelaarband of vingermanchet(ten) niet te strak aan. (hoofdstuk 11)
•
Breng de drukregelaarband niet aan op beschadigde huid, omdat dit meer letsel kan veroorzaken.
(hoofdstuk 11)
•
Onjuiste plaatsing of maatvoering van de vingermanchet kan leiden tot onnauwkeurige bewaking.
(hoofdstuk 11)
•
Gebruik het HemoSphere non-invasieve systeem niet als een hartslagmonitor. (hoofdstuk 11)
•
Als het instrument wordt gebruikt tijdens bestraling van het gehele lichaam, moeten de
bewakingsonderdelen van het HemoSphere niet-invasief systeem buiten het stralingsveld worden
gehouden. Als een bewakingsonderdeel wordt blootgesteld aan de bestraling, kunnen de
meetresultaten nadelig worden beïnvloed. (hoofdstuk 11)
•
Sterk magnetische velden kunnen storing van het instrument en brandwonden veroorzaken bij de
patiënt. Gebruik het instrument niet tijdens beeldvorming via magnetische resonantie (MRI-scan).
Geïnduceerde stroom kan brandwonden veroorzaken. Het apparaat kan de MR-afbeelding
beïnvloeden en het MRI-apparaat kan de nauwkeurigheid van de metingen beïnvloeden.
(hoofdstuk 11)
•
Naleving van IEC 60601-1 is alleen gewaarborgd als de HemoSphere -oxymetriekabel (accessoire
voor toegepast onderdeel, defibrillatiebestendig) is aangesloten op een compatibel
bewakingsplatform. Door het aansluiten van externe apparatuur of het configureren van het systeem
op een manier die niet in deze handleiding wordt beschreven, wordt niet aan deze norm voldaan. Als
het instrument niet volgens de instructies wordt gebruikt, kan dit het risico op elektrische schokken
voor de patiënt of bediener verhogen. (hoofdstuk 12)
•
Omwikkel het hoofddeel van de oximetriekabel niet met stof en leg hem niet direct op de huid van de
patiënt. Het oppervlak kan heet worden (tot wel 45 °C) en moet warmte kunnen afvoeren om het
interne temperatuurniveau te kunnen behouden. Er zal een softwarefout worden geactiveerd als de
interne temperatuur de grenzen overschrijdt. (hoofdstuk 12)
43
Veiligheid en symbolen