Download Print deze pagina

Honeywell Galaxy 2 Series Programmeerhandleiding pagina 118

Verberg thumbnails Zie ook voor Galaxy 2 Series:

Advertenties

56 - Communicatie (vervolg)
Installatie- en programmeerhandleiding voor Galaxy 2-serie
3 = IP Adres
Als u een nieuw IP-adres voor Alarm Monitoring wilt programmeren of het huidige IP-adres wilt wijzigen,
drukt u op B om de bestaande programmering te wissen en het nieuwe IP-adres in te voeren. Druk op ent
om de programmering op te slaan en terug te keren naar het vorige menuniveau.
4 = Poort Nummer
Als u een nieuw poortnummer wilt programmeren, wist u de huidige programmering met de toets B, waarna
u het nieuwe poortnummer invoert. Druk op ent om het nieuwe adres op te slaan en terug te keren naar het
vorige menuniveau.
7 = Pollen
De Ethernet-module ondersteunt padsupervisie, waarmee wordt gecontroleerd of de alarmtransmissiepaden
beschikbaar zijn om zonodig gebeurtenissen te kunnen versturen. Deze optie bepaalt de frequentie waarmee
de alarmtransmissiepaden worden gecontroleerd.
1 = Interval
Geef het interval op waarbinnen een padsupervisiesignaal moet worden ontvangen van ieder
alarmtransmissiepad (zie optie 56.4.7.2 Lijn Fout – Signaal Pad). Als er binnen het geprogrammeerde interval
geen supervisiesignaal wordt ontvangen, wordt een lijnfout geactiveerd op de centrale. Bij de gebeurtenis
Lijnfout wordt aangegeven op welk pad (Primair, Secundair of Alarm Monitoring) de fout is opgetreden.
Het standaardinterval is 30 minuten.
8 = Protocol
De Ethernet module is in staat TCP (Transmission Control Protocol) of UDP (Universal Datagram Protocol)
te gebruiken.
Als encryptie wordt gebruikt voor alarm signalering, moet het UDP protocol worden geselecteerd.
0 = UDP
Als deze optie is ingesteld wordt het UDP protocol gebruikt.
1 = TCP
Als deze optie is ingesteld wordt het TCP protocol gebruikt.
03 = Remote Service Toegang
De Ethernet-module ondersteunt remote service voor de Galaxy 2 Series-centrale. De programmeeropties in
deze sectie bepalen wanneer remote toegang kan worden toegestaan en of toegang wordt geïnitieerd vanuit de
centrale dan wel de remote service-software.
1 = Toegang Niveau
Met deze optie bepaalt u onder welke omstandigheden een remote gebruiker toegang tot de externe site heeft.
Er zijn drie modes:
0 = Volledig
Toegang altijd beschikbaar.
1 = Alles uitgeschakeld
Alleen toegang wanneer alle blokken zijn uitgeschakeld.
2 = Niet uitschakelen
Met software voor remote service kan toegang tot het systeem worden verkregen wanneer de centrale is
ingeschakeld, maar de centrale kan niet remote worden uitgeschakeld.
110

Advertenties

loading