DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met kaart
1
Voorwaarden voor het stoppen
van de motor
Het voertuig moet stilstaan.
De auto moet stilstaan, met de hendel in
stand P of N bij een auto met een automati-
sche transmissie.
De kaart moet zich in de detectiezone 1 be-
vinden bij de bestelwagenversie, en in de
detectiezone 2 bij de combiversie. Druk op
de knop 3: de motor stopt. De stuurkolom
vergrendelt bij het openen van het bestuur-
dersportier of bij het vergrendelen van de
auto.
2.6
(3/4)
2
Als de kaart niet meer in het interieur aan-
wezig is of als de batterij van de kaart leeg
is en u probeert bij stilstaande auto de motor
uit te zetten, verschijnt het bericht "Kaart af-
wezig druk lang START" op het instrumen-
tenpaneel: druk langer dan drie seconden
op de knop 3.
Als de motor is gestopt, blijven de op dat
moment ingeschakelde accessoires (zoals
de radio) nog ongeveer 10 minuten werken.
Als het bestuurdersportier geopend wordt,
schakelen de accessoires uit.
3
Zet nooit het contact uit voor-
dat de auto compleet stilstaat.
Door het stilzetten van de
motor is er geen bekrachtiging
meer van Als de motor niet meer draait,
zijn er geen stuur- en rembekrachtiging
meer. Ook werken veiligheidsvoorzienin-
gen, zoals airbags en gordelspanners,
niet meer.