f: De scherptediepte wijzigen
I De ingebouwde flitser gebruiken
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen automatisch
op het ingestelde diafragma afgestemd (automatische flitsbelichting).
De sluitertijd wordt automatisch ingesteld tussen 1/200 seconde en
30 seconden, afhankelijk van de lichtomstandigheden.
Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische
flitser. De achtergrond wordt belicht met de automatisch ingestelde langere
sluitertijd. Zowel het onderwerp als de achtergrond zien er goed belicht uit
(automatische lange flitssynchronisatietijd). Wanneer u de camera in de
hand houdt, dient u deze goed stil te houden om bewegingsonscherpte te
voorkomen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Als u geen lange sluitertijd wilt gebruiken, stelt u [2: Flitssynchronisatie-
snelheid in AV-modus] in op [1: 1/200-1/60 sec. auto] of [2: 1/200 sec.
(vast)] in [7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] (pag. 218).
3 ScherptedieptecontroleN
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een opname
wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan. Wanneer u via
de zoeker of het LCD-scherm naar het onderwerp kijkt, ziet u daarom een
kleine scherptediepte. Aan de hand van de onderstaande procedure kunt u
de daadwerkelijke scherptediepte controleren voordat u de opname maakt.
1
Schakel scherptedieptecontrole in.
Stel onder [7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie [8: Wijs
SET-knop toe] in op [5: Scherptedieptecontrole] (pag. 222).
Zie pagina 216 voor informatie over persoonlijke voorkeuze-instellingen.
2
Verlaat het menu.
Druk twee keer op de knop <M> om het menu te verlaten.
3
Druk op <0>.
Het diafragma wordt verkleind zodat u de actuele scherptediepte kunt zien.
Terwijl u naar het Live view-beeld kijkt (pag. 122) en de knop <0> ingedrukt
houdt, kunt u het diafragma wijzigen en ziet u hoe de scherptediepte verandert.
96